Home

Hoge Raad, 24-12-2010, BO3528, 09/02449

Hoge Raad, 24-12-2010, BO3528, 09/02449

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 december 2010
Datum publicatie
24 december 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BO3528
Formele relaties
Zaaknummer
09/02449
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 79

Inhoudsindicatie

Verjaring vordering, volgens toepasselijk buitenlands recht, gestuit door in Nederland gelegd conservatoir beslag? In cassatie kan (ingevolge art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO) niet met vrucht worden geklaagd over schending van het recht van vreemde staten. Oordeel van het hof over recht van vreemde staat, dat afweek van rapport deskundige, niet onbegrijpelijk.

Uitspraak

24 december 2010

Eerste Kamer

09/02449

EE/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

DESARIO B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. R.A.A. Duk,

t e g e n

[Verweerder], handelend onder de naam [A],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Desario en [verweerder].

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaak 298229/HA ZA 04-2877 van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2005, 13 april 2005, 13 juli 2005, 9 november 2005 en 26 september 2007,

b. het arrest in de zaak 106.007.391 (rolnummer 1299/07) van het gerechtshof te Amsterdam van 10 maart 2009.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Desario beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor Desario toegelicht door mr. R.L.M. van Opstal en mr. E. Stegerhoek, advocaten te Amsterdam. Voor [verweerder] is de zaak toegelicht door zijn advocaat en mr P.A. Fruytier, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Mr. Van Opstal voornoemd heeft bij brief van 19 november 2010 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In deze zaak gaat het om de vraag of het hof terecht en begrijpelijk heeft geoordeeld dat naar het toepasselijke Poolse recht de verjaring van de hierna te noemen vordering van [verweerder] op Desario is gestuit door het hier te lande leggen van conservatoir beslag. Uitgegaan kan worden van de feiten die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.6 zijn vermeld. Daarvan is met name het volgende van belang:

(i) Op 31 december 2003 heeft [verweerder], na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, ter verzekering van een vordering van PLN 3.900.000,-- op Desario, ten laste van deze laatste conservatoir beslag gelegd op 35 aandeelbewijzen uitgegeven door de vennootschap naar Pools recht Iberia Motor Company Spólka Akcyjna. In de verlofbeschikking bepaalde de voorzieningenrechter dat de eis in de hoofdzaak binnen 30 dagen na het leggen van het beslag diende te worden ingesteld.

(ii) [Verweerder] heeft daarop Desario gedagvaard voor de arbitragerechtbank bij de Landelijke Kamer van Koophandel te Warschau, maar deze heeft de vordering afgewezen op grond van het ontbreken van een geldige arbitrage-overeenkomst. Tegen deze beslissing is geen rechtsmiddel aangewend.

(iii) Vervolgens heeft [verweerder] zijn vordering aan de rechtbank Amsterdam voorgelegd.

3.2 De rechtbank heeft, na deskundigenbericht van het Internationaal Juridisch Instituut te 's-Gravenhage (hierna ook: IJI) te hebben ingewonnen ter zake van enkele vragen van Pools recht, geoordeeld dat [verweerder]s vordering is verjaard. In hoger beroep echter oordeelde het hof dat de verjaring naar Pools recht tijdig is gestuit, en veroordeelde Desario tot betaling van

€ 843.261,48 in hoofdsom. Dat oordeel berust onder meer op de volgende overwegingen:

'4.15 Artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verjaring van een vordering wordt gestuit door iedere handeling voor een gerecht of voor een scheidsgerecht die rechtstreeks strekt tot het geldend maken, het vaststellen of het verzekeren van een vordering. Het onder 4.4 bedoelde beslag, dat is gelegd vóór de voltooiing van de hierboven genoemde verjaringstermijn (namelijk op 31 december 2003), strekte rechtstreeks tot het verzekeren van de vordering die [verweerder] geldend wil maken en is dus een handeling zoals in artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek bedoeld, die tijdig is verricht. Dat het beslag desalniettemin de verjaring niet heeft gestuit omdat [verweerder] heeft nagelaten binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn een eis in de hoofdzaak in te stellen voor een bevoegde rechter, kan niet worden gezegd.

4.16 In de hierboven genoemde wetsbepaling is de verzekering van een vordering, en dus het leggen van beslag, een op zichzelf staand middel om de stuiting van de verjaring van een vordering te bewerkstelligen. Van dit middel heeft [verweerder] zich bediend, vóór de voltooiing van de termijn van verjaring. Het onder 4.7 bedoelde deskundigen-bericht van het Internationaal Juridisch Instituut (op bladzijden 9-11), dat op dit punt vrijwel geheel is ontleend aan een schriftelijk advies van een advocatenkantoor uit Warschau, erkent dat het leggen van beslag als zodanig de verjaring van een vordering stuit maar neemt tegelijk aan dat een beslag niet de stuiting van een lopende verjaring bewerkstelligt, indien het ongeldig was of nader-hand is opgeheven of indien niet tijdig een eis in de hoofdzaak is ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens, onder verwijzing naar het onder 4.6 bedoelde vonnis van de arbitragerechtbank bij de Landelijke Kamer van Koophandel te Warschau en de daaruit blijkende onbevoegdheid van dat gerecht, aangenomen dat zo'n geval zich in deze zaak voordoet, waarop zij de vordering als verjaard heeft aangemerkt.

4.17 Het deskundigenbericht - en in navolging hiervan de rechtbank - gaat op de eerste plaats eraan voorbij dat in artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek niet de eis valt te lezen dat een beslag moet worden gevolgd door het instellen van een eis in de hoofdzaak binnen een bepaalde termijn, wil het de verjaring van de betrokken vordering stuiten, en op de tweede plaats dat het onder 4.4 bedoelde beslag van 31 december 2003 tot en met 30 januari 2004 geldig heeft gelegen (welke geldigheid naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, nu het beslag volgens dit recht is gelegd). Met betrekking tot het eerste punt kan niet louter op grond van een advies van een advocatenkantoor, dat door het Internationaal Juridisch Instituut in de vorm van een deskundigen-bericht is overgenomen, worden geoordeeld dat het Poolse recht de hierboven bedoelde eis stelt, nu artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek het leggen van beslag als een op zichzelf staand middel tot stuiting erkent en het deskundigen-bericht geen andere regelgeving of rechtspraak noemt - integendeel, vermeld wordt (op bladzijde 10) dat rechtspraak van de Poolse Hoge Raad ontbreekt - waaruit nochtans overtuigend van een zodanige eis blijkt. Met betrekking tot het tweede punt staat voorop dat [verweerder] het beslag heeft doen leggen na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter, met - naar niet in geschil is - inachtneming van de voor de beslaglegging geldende voorschriften, dat het beslag niet vóór het verstrijken van de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak is opgeheven en dat, nu [verweerder] niet vóór het verstrijken van die termijn een eis had ingesteld voor een bevoegde rechter, het beslag op 31 januari 2004 van rechtswege is vervallen (krachtens het bepaalde in artikel 700, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en dus niet is opgeheven.

4.18 Het moet daarom ervoor worden gehouden dat het onder 4.4 bedoelde beslag, nu het geldig is gelegd vóór de voltooiing van de onder 4.14 genoemde verjaringstermijn, de verjaring van de vordering van [verweerder] heeft gestuit. De door Desario in eerste aanleg overgelegde opinies van een Poolse hoogleraar, Prof. Dr. S. Wlodyka, kunnen niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat ook deze opinies eraan voorbijgaan dat artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek het verzekeren van een vordering door beslaglegging als een zelfstandige mogelijkheid voor stuiting erkent en [verweerder] tot verzekering van zijn vordering geldig beslag heeft gelegd. Dat het beslag zijn stuitende werking ter zake van de verjaring zou hebben verloren omdat [verweerder] niet tijdig een geding aanhangig heeft gemaakt voor een bevoegde rechter teneinde tot inning van zijn vordering te komen, zoals Desario meent, kan niet worden gezegd. Uit de opinies van Prof. Dr. Wlodyka blijkt, evenmin als uit het bericht van het Internationaal Juridisch Instituut, immers niet van een regel van Pools recht die voorschrijft dat [verweerder] binnen een bepaalde termijn na de beslaglegging een eis had moeten instellen voor een bevoegde rechter op straffe van verval van de stuitende werking van het beslag en dat deze termijn volgens het Poolse recht is overschreden. Dat hij dit naar Nederlands recht wél moest doen op straffe van verval van het beslag, zegt niets over de stuiting van de verjaring (maar alleen over het al dan niet voortduren van het beslag).'

3.3 Tegen deze overwegingen, leidende tot het oordeel dat naar Pools recht het door [verweerder] gelegde beslag de verjaring van zijn vordering heeft gestuit, richt zich het middel onder 10 met een rechtsklacht en een, onder 11 nader uitgewerkte, motiveringsklacht.

3.4 De rechtsklacht, volgens welke het hof heeft miskend dat de Nederlandse rechter zijn oordeel dat betrekking heeft op de toepassing van vreemd recht niet uitsluitend mag baseren op de letterlijke tekst van

een (Nederlandse vertaling van een) buitenlands wetsartikel, stuit daarop af dat ingevolge het bepaalde in art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over schending van het recht van vreemde staten.

3.5.1 Van onbegrijpelijkheid, aldus de subsidiair aange-voerde motiveringsklacht, is sprake omdat het hof zijn oordeel niet uitsluitend had mogen baseren op die vertaling van art. 123 lid 1 Pools Burgerlijk Wetboek, daar waar de in het geding geraadpleegde deskundigen inzake het Poolse recht (van wie één door de rechtbank benoemd) - die de beschikking hebben over bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie - tot de conclusie zijn gekomen dat het beslag niet tot stuiting van de verjaring heeft geleid, terwijl de door hen uitgebrachte rapporten tevens blijk geven van de regel naar Pools recht dat het leggen van beslag in beginsel de verjaring stuit (zie het aanvullende deskundigenbericht van prof. dr. Wlodyka, (onder meer) onderaan blz. 2, blz. 3 en het deskundigen-rapport van het IJI, blz. 10 en 11). Dit alles te meer, zo vervolgt het middel onder 11, nu het hof aan de uitkomsten van de deskundigenrapporten voorbijgaat met de motivering dat daaruit niet blijkt van een regel van Pools recht of rechtspraak waaruit volgt dat [verweerder] binnen een bepaalde termijn na de beslaglegging een eis had moeten instellen voor een bevoegde rechter op straffe van verval van de stuitende werking, terwijl op genoemde bladzijden nu juist wel wordt verwezen naar literatuur, jurisprudentie en rechtsregels waaruit dat volgt.

3.5.2 Voor zover zij niet een herhaling in andere bewoordingen vormt van de tevergeefs voorgestelde rechts-klacht, komt deze klacht erop neer dat het bestreden oordeel onbegrijpelijk is omdat het hof daarbij onvoldoende is ingegaan op de andersluidende visies naar voren gebracht in de aanvullende opinie van Wlodyka en het IJI-rapport.

3.5.3 De gedachtegang die het hof heeft geleid tot dat oordeel komt in wezen hierop neer. Volgens art. 123 lid 1 Pools Burgerlijk Wetboek wordt de verjaring van een vordering onder meer gestuit door iedere handeling voor een gerecht die rechtstreeks strekt tot het verzekeren van die vordering. Het onderhavige beslag is een dergelijke handeling en stuitte derhalve de verjaring. Dat [verweerder] heeft nagelaten binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn een eis in de hoofdzaak in te stellen voor een bevoegde rechter doet daaraan niet af. In art. 123 valt immers niet te lezen dat een beslag in een dergelijk geval zijn stuitende werking verliest. Weliswaar neemt het IJI desondanks aan dat dit gevolg intreedt, maar nu a. dit standpunt in feite slechts wordt ingenomen op gezag van een door het IJI geraadpleegd advocatenkantoor in Warschau en niet berust op eigen onderzoek, en b. het IJI geen regelgeving of rechtspraak noemt waaruit overtuigend blijkt dat dit advies overeenstemt met het geldende Poolse recht en voorts erop wijst dat rechtspraak van de Poolse Hoge Raad op dit punt ontbreekt, wordt deze zienswijze niet gevolgd. Dit laatste geldt eveneens voor de opinies van Wlodyka, want ook daaruit blijkt niet van een naar

Pools recht geldende wettelijke of in de rechtspraak ontwikkelde regel ingevolge welke de stuitende werking van het beslag verloren is gegaan omdat [verweerder] niet tijdig voor een bevoegde rechter een eis in de hoofdzaak heeft ingesteld.

3.5.4 Noch het IJI-rapport noch de aanvullende opinie van Wlodyka vermeldt, in tegenstelling tot hetgeen in de klacht wordt aangevoerd, Poolse rechtspraak waaruit volgt dat het door [verweerder] gelegde beslag zijn stuitende werking zou hebben verloren. Eerder is het tegendeel het geval, immers Wlodyka schrijft in zijn aanvullende opinie onder meer: "As regards judicial decisions, they do not contain any direct opinion on the effect of cancellation of security in civil proceedings on the interruption of the period of limitation caused by a motion for establishing security." Het verwijt dat het hof is voorbijgegaan aan Poolse rechtspraak waaruit volgt dat de verjaring van de vordering van [verweerder] niet is gestuit, is dus ongegrond. Dat de opvatting in de literatuur, genoemd in het IJI-rapport en in de aanvullende opinie van Wlodyka, dat het beslag in een geval als dit zijn stuitende werking heeft verloren, naar het oordeel van het hof niet kan afdoen aan hetgeen bij gebreke van andersluidende rechtspraak (van de Poolse Hoge Raad) volgt uit de tekst van art. 123, ligt besloten in de rov. 4.15-4.18. Dat oordeel behoefde, mede in aanmerking genomen dat volgens het IJI het effect van opheffing van beslag op de verjaring in het Poolse recht niet (duidelijk) is geregeld, geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn. Het voorgaande leidt ertoe dat de motiveringsklacht evenmin doel treft.

4. Beslissing

De Hoge Raad;

verwerpt het beroep;

veroordeelt Desario in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 6.245,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 december 2010.