Home

Hoge Raad, 22-04-2011, AY9450, 42307

Hoge Raad, 22-04-2011, AY9450, 42307

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 april 2011
Datum publicatie
22 april 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:AY9450
Formele relaties
Zaaknummer
42307

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Artt. 15, lid 1, laatste volzin, 17b, lid 2, en 30, leden 1 en 2, Wet OB '68; artt. 17, leden 2 en 3, en 28 ter, A, leden 1 en 2, Zesde richtlijn. Geen recht op aftrek van omzetbelasting verschuldigd ter zake van intracommunautaire verwerving in de lidstaat waarin de belastingplichtige is geregistreerd voor de BTW, terwijl de goederen in een andere lidstaat zijn aangekomen.

Uitspraak

nr. 42.307

22 april 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van V.o.f. X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 mei 2005, nr. 03/01645, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 18 juli 2006 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van 's Hofs uitspraak en afdoening van de zaak door de Hoge Raad.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 april 2010, X en fiscale eenheid Facet BV/Facet Trading BV, C-536/08 en C-539/08, BNB 2010/321.

De Minister van Financiën heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft in 1998 zogenoemde central processing units (hierna: de cpu's) gekocht van leveranciers gevestigd in België en Engeland en deze doorverkocht aan afnemers in Duitsland. De cpu's zijn door een transportbedrijf vanuit die lidstaten naar Nederland vervoerd naar het bedrijfsadres van belanghebbende te Z en daarna, veelal op dezelfde dag, door hetzelfde transportbedrijf verder vervoerd naar Duitsland en aldaar afgeleverd bij de afnemers van belanghebbende.

3.1.2. De hiervoor in 3.1.1 bedoelde leveranciers hebben op de aan belanghebbende gerichte facturen ter zake van de levering van de cpu's het Nederlandse BTW-identificatienummer van belanghebbende vermeld. Zij hebben aan belanghebbende geen omzetbelasting in rekening gebracht.

Belanghebbende heeft ter zake van de cpu's bedragen aan omzetbelasting in haar aangifte omzetbelasting als verschuldigd opgenomen wegens een intracommunautaire verwerving, en in dezelfde aangifte deze bedragen aan omzetbelasting in aftrek gebracht.

Ter zake van de door belanghebbende verrichte leveringen van cpu's aan haar afnemers in Duitsland heeft belanghebbende het nultarief toegepast. De afnemers hebben in Duitsland geen omzetbelasting voldaan ter zake van een intracommunautaire verwerving van de cpu's.

3.1.3. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de hiervoor in 3.1.2 vermelde bedragen aan omzetbelasting, welke als verschuldigd werden aangegeven ter zake van een intracommunautaire verwerving in Nederland, ten onrechte in aftrek heeft gebracht.

3.2. Het Hof heeft in de eerste plaats geoordeeld dat de onderbreking van het vervoer van de cpu's in Nederland niet eraan afdoet dat de plaats van aankomst van het intracommunautaire vervoer Duitsland was. Deze vaststelling brengt, aldus het Hof, mee dat de plaats van de door belanghebbende verrichte intracommunautaire verwerving van de cpu's in beginsel Duitsland is. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat, aangezien belanghebbende niettemin met gebruikmaking van haar Nederlandse BTW-identificatienummer op haar aangifte omzetbelasting intracommunautaire verwervingen heeft aangegeven, zij de goederen in Nederland heeft verworven op de voet van artikel 17b van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Het gevolg daarvan is, aldus nog steeds het Hof, dat belanghebbende ingevolge het bepaalde in de slotzin van artikel 15, lid 1, van de Wet voor de aldus in Nederland ter zake van die verwervingen verschuldigde omzetbelasting geen recht op aftrek heeft.

3.3.1. Klacht 3 bestrijdt het hiervoor in 3.2 eerstvermelde oordeel van het Hof dat Nederland uit hoofde van artikel 17b van de Wet als plaats van intracommunautaire verwerving van de cpu's moet worden aangemerkt, omdat vóór de aanvang van het vervoer van de goederen vanuit België en Engeland nog niet vaststond dat de cpu's naar Duitsland zouden worden vervoerd. Dat laatste kwam pas vast te staan na de onderbreking van het vervoer in Nederland, zodat Nederland als de plaats van aankomst van het vervoer vanuit België en Engeland dient te worden aangemerkt.

De klacht faalt, aangezien 's Hofs oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk.

3.3.2. Voor zover de klacht inhoudt dat de uitleg die het Hof aan artikel 15, lid 1, laatste volzin, van de Wet heeft gegeven ertoe leidt dat belanghebbende in strijd met de Zesde richtlijn recht op aftrek wordt ontzegd, faalt zij eveneens, omdat zich te dezen geen strijd met de richtlijn voordoet (vgl. het hiervoor in 2 vermelde arrest van het Hof van Justitie en het heden in de zaak met nummer 42192bis door de Hoge Raad gewezen arrest, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht).

3.4. De klachten 1 en 2, die zijn gericht tegen de naheffing van omzetbelasting met betrekking tot ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting ter zake van binnenlandse leveringen, kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2011.