Home

Hoge Raad, 04-02-2011, BL7975, 09/02234

Hoge Raad, 04-02-2011, BL7975, 09/02234

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 februari 2011
Datum publicatie
4 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BL7975
Formele relaties
Zaaknummer
09/02234

Inhoudsindicatie

Accijns; artikelen 66, lid 3, en 71d Wet op de accijns; teruggaaf accijns voor tijdens verhuur van vliegtuig verbruikte minerale oliën?; gebruik vliegtuig voor andere doeleinden dan commerciële doeleinden?

Uitspraak

nr. 09/02234

4 februari 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 mei 2009, nr. BK-08/00096, betreffende een aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de accijns en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de accijns opgelegd, alsmede een boete. Na daartegen gemaakt bezwaar zijn bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 06/10166) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, en de naheffingsaanslag alsmede de boetebeschikking vernietigd.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 2 maart 2010 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, alsmede tot het door de Hoge Raad zelf afdoen van de zaak.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is eigenaresse van een vliegtuig van het type Piper PA-28R-201T (hierna: het vliegtuig). Zij heeft in de periode van 1 januari 2003 tot en met 3 december 2004 het vliegtuig verhuurd aan derden tegen een prijs naar rato van de gedurende de huurperiode feitelijk gevlogen tijd. De kosten van brandstof, verbruikt tijdens de verhuur van het vliegtuig, waren in de huurprijs inbegrepen. Ter zake van de verhuur reikte belanghebbende facturen uit aan haar afnemers.

3.1.2. Belanghebbende heeft acht maal een verzoek gedaan om teruggaaf van accijns voor brandstof die gedurende de hiervoor in 3.1.1 vermelde periode tijdens de verhuur van het vliegtuig werd verbruikt, op de grond dat de minerale oliën zijn afgeleverd in de brandstoftanks van en zijn gebruikt voor de voortstuwing van luchtvaartuigen, andere dan plezierluchtvaartuigen.

De Inspecteur heeft op de voet van artikel 71d, lid 1, van de Wet op de accijns (tekst 2003 en 2004; hierna: de Wet) telkens teruggaaf van accijns verleend.

Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld onderzoek naar de juistheid van de verleende teruggaven heeft de Inspecteur bij de onderhavige aanslag de teruggegeven bedragen aan accijns nageheven.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat indien een vliegtuig door de eigenaar daarvan voor commerciële doeleinden wordt gebruikt, geen sprake is van een plezierluchtvaartuig in de zin van artikel 66, lid 3, van de Wet. Omdat voor het Hof tussen partijen vaststond dat belanghebbende het vliegtuig op commerciële basis verhuurde, was te deze sprake van gebruik door de eigenaar voor commerciële doeleinden en was het vliegtuig mitsdien niet te duiden als plezierluchtvaartuig, aldus het Hof.

3.3. Het middel verzet zich tegen dit oordeel met het betoog dat het getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2005, nr. 41009, LJN AT8190, BNB 2005/323.

Het middel treft doel. Anders dan het Hof heeft overwogen, houdt de definitie van plezierluchtvaartuig in artikel 66, lid 3, van de Wet niet in dat geen sprake is van een plezierluchtvaartuig indien de eigenaar daarvan het vliegtuig voor commerciële doeleinden gebruikt. Volgens die definitie is immers sprake van een plezierluchtvaartuig indien of de eigenaar of (bijvoorbeeld) de huurder het vliegtuig voor andere dan commerciële doeleinden gebruikt. Derhalve was in de gegeven omstandigheden voor de aanspraak op teruggaaf van accijns van belang welk gebruik de huurders van het vliegtuig maakten.

3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof teAmsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, A.R. Leemreis, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaaruitgesproken op 4 februari 2011.