Hoge Raad, 25-02-2011, BN9739, 10/00622
Hoge Raad, 25-02-2011, BN9739, 10/00622
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 februari 2011
- Datum publicatie
- 25 februari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BN9739
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BN9739
- Zaaknummer
- 10/00622
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Art. 3.91, lid 1 aanhef en letter c, Wet IB 2001. Directeur-grootaandeelhouder realiseert rentevoordeel op in rekening-courant van zijn BV geleende gelden die hij uitzet op een internetspaarrekening. Hiermee wordt normaal, actief vermogensbeheer niet te buiten gegaan.
Uitspraak
nr. 10/00622
25 februari 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X2 te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 januari 2010, nr. BK-08/00456, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 08/3080) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M Niessen heeft op 14 september 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van Pelsdierfokkerij B B.V. (hierna: de vennootschap). De vennootschap beschikte in het jaar 2003 over een aanzienlijk saldo aan liquide middelen. Belanghebbende heeft een overeenkomst van rekening-courant gesloten met de vennootschap. Op basis van deze overeenkomst kon belanghebbende geld van de vennootschap lenen tegen een rentevergoeding die was gebaseerd op de hoogste van de rentes die de vennootschap van de Rabobank zou kunnen verkrijgen op maanddeposito's of op een zakelijke rendementsrekening. In het jaar 2003 beliep voornoemde rente ongeveer 2,5 percent op jaarbasis. Niet in geschil is dat deze rentevergoeding als zakelijk kan worden aangemerkt.
3.1.2. Belanghebbende heeft in 2003 in het kader van de hiervoor in 3.1.1 vermelde overeenkomst een bedrag van € 970.000 van de vennootschap geleend teneinde dit bedrag op een drietal internetspaarrekeningen te zetten. De door belanghebbende op deze internetspaarrekeningen ontvangen rente bedroeg gemiddeld 3,6 percent. Aldus behaalde belanghebbende een rentevoordeel van gemiddeld 1,1 percent.
3.2.1. Voor het Hof was in geschil of dit rentevoordeel tot het belastbare inkomen uit werk en woning moet worden gerekend.
3.2.2. Het Hof heeft onder meer overwogen dat de positie die belanghebbende als directeur en enig aandeelhouder van een vennootschap met een substantieel bedrag aan overtollige liquiditeiten innam, hem in staat stelde in het onderhavige jaar de overtollige liquide middelen van de vennootschap te lenen onder zodanige voorwaarden dat met de gelden uit deze lening voordeel was te behalen. Gelet op de directe samenhang tussen het verkrijgen van de gelden en het plaatsen van deze gelden op een internetspaarrekening, met een hogere rentevergoeding dan de aan de vennootschap te betalen rente, moet dan ook, aldus het Hof, worden aangenomen dat de volledige zeggenschap van belanghebbende in de vennootschap hem in staat stelde in privé een voordeel te verwerven door middel van activiteiten die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaan. Het Hof heeft daarop geoordeeld dat het rentevoordeel als resultaat uit overige werkzaamheden tot het belastbare inkomen uit werk en woning behoort.
3.3.1. Voor zover de middelen zich met rechts- en motiveringsklachten keren tegen het oordeel van het Hof dat de activiteiten van belanghebbende normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaan, slagen zij. Het uitzetten van gelden op een spaarrekening gaat normaal, actief vermogensbeheer niet te buiten. Dit is niet anders wanneer de uitgezette gelden zijn ingeleend en ook niet wanneer de uitgezette gelden zijn ingeleend van een vennootschap waarover de belanghebbende de zeggenschap heeft. De kennis van rentetarieven op spaarrekeningen is ook niet als een bijzondere vorm van kennis aan te merken in de zin van artikel 3.91, lid 1, letter c, van de Wet IB 2001.
3.3.2. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. Op grond van het hiervoor in 3.3.1 overwogene kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Aangezien het Hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van loon uit dienstbetrekking en dit oordeel in cassatie niet in geschil is, behoort het rentevoordeel niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 10/00623 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 110,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1638,75, derhalve € 819,38, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1311, derhalve € 655,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2011.