Home

Hoge Raad, 20-12-2011, BP4606, 09/04655

Hoge Raad, 20-12-2011, BP4606, 09/04655

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 december 2011
Datum publicatie
20 december 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP4606
Formele relaties
Zaaknummer
09/04655
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is door de raadsman aangevoerd dat nadat op last van de burgelijke rechter op vordering van de Ontvanger de verdachte is gegijzeld teneinde zijn belastingschuld te voldoen danwel adequate gegevens te verstrekken, het het OM niet meer vrijstond tegen hem een strafvervolging in te stellen. Het Hof heeft dat verweer gegrond verklaard en het OM niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft geoordeeld dat de in het arrest genoemde passage uit de Leidraad Invordering 1990 zo moet worden uitgelegd dat de Ontvanger een keus dient te maken “tussen het starten van een civiele procedure en het toepassen van de strafsanctie van Hoofdstuk VIII” zodat na het starten van een civiele procedure geen ruimte meer bestaat om de strafsanctie van hoofdstuk VIII toe te passen. Die uitleg is, gelet op de in de conclusie van de AG weergegeven structuur van de Invorderingswet en de wetsgeschiedenis daarvan, te beperkt en derhalve onjuist.

Uitspraak

20 december 2011

Strafkamer

nr. 09/04655

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 november 2009, nummer 23/000901-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof het Openbaar Ministerie ten onrechte, althans op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging van de verdachte.

2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

"hij in of omstreeks de periode vanaf 16 maart 2000 tot en met 7 december 2001 te Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland, als degeen die ingevolge de Invorderingswet verplicht was tot:

- het verstrekken van inlichtingen of gegevens en deze opzettelijk niet of onjuist of onvolledig heeft verstrekt,

en/of

- het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld,

immers heeft verdachte de vragen (en/of verzoeken) van de ontvanger, gesteld in de brie(f)(ven) van 14 april 2000 en/of 16 mei 2000 en/of 20 juli 2000 en/of 17 augustus 2000 en/of 28 augustus 2000, niet, althans ontoereikend, beantwoord (en/of ingewilligd), terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd."

2.2.2. Bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is door de raadsman aangevoerd dat nadat op last van de burgerlijke rechter op vordering van de Ontvanger de verdachte is gegijzeld teneinde zijn belastingschuld te voldoen dan wel adequate gegevens te verstrekken, het het Openbaar Ministerie niet meer vrijstond tegen hem een strafvervolging in te stellen. Het Hof heeft dat verweer gegrond verklaard en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde. Het heeft die beslissing doen steunen op de gronden die - voor zover in cassatie van belang - in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 13 zijn weergegeven.

2.3. De tekst van de Leidraad Invordering 1990 luidt, voor zover hier van belang:

"Voldoen de gegevens ook na herhaling niet aan de gestelde eisen dan dient overwogen te worden een civiele procedure op te starten, dan wel de strafsanctie van hoofdstuk VIII toe te passen."

Het Hof heeft geoordeeld dat deze passage zo moet worden uitgelegd dat de Ontvanger een keus dient te maken "tussen het starten van een civiele procedure en het toepassen van de strafsanctie van hoofdstuk VIII" zodat na het starten van een civiele procedure geen ruimte meer bestaat om de strafsanctie van hoofdstuk VIII toe te passen. Die uitleg is echter, gelet op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven structuur van de Invorderingswet en de wetsgeschiedenis daarvan, te beperkt en derhalve onjuist.

2.4. Het middel is terecht voorgesteld.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 december 2011.