Hoge Raad, 22-04-2011, BQ2088, 10/00341
Hoge Raad, 22-04-2011, BQ2088, 10/00341
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 april 2011
- Datum publicatie
- 22 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BQ2088
- Formele relaties
- In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBARN:2009:BK9678, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 10/00341
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting/Inkomstenbelasting. Kwijtscheldingswinst. Art. 3.13, lid 1, letter a, Wet IB 2001 jo. art. 8, lid 1, Wet Vpb 1969. Geen sprake van het prijsgeven van een recht op terugbetaling van een ontwikkelingskrediet, nu dat recht op terugbetaling niet meer omvatte dan hetgeen feitelijk is terugbetaald.
Uitspraak
nr. 10/00341
22 april 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Arnhem van 10 december 2009, nr. AWB 08/2660, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende vormt met haar dochtermaatschappijen C Beheer B.V., D B.V. en E B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Deze vennootschappen houden zich bezig met de ontwikkeling van hard- en software voor met name industriële computers.
3.1.2. Bij beschikking van 6 september 1995 is op grond van het Besluit technische ontwikkelingskredieten (Stb. 1994, 435; hierna: het Besluit TOK) aan D B.V. een krediet toegezegd.
3.1.3. Op 22 december 2005 is ter uitvoering van deze toezegging een overeenkomst gesloten tussen de Staat der Nederlanden en D B.V. (hierna: de kredietovereenkomst), welke overeenkomst onder meer het volgende inhoudt:
"Artikel 9 Betaling van rente en aflossing
1. Als aflossing van de verstrekte kredietbedragen en als vergoeding van de bijgeschreven rente zal kredietnemer betalen:
a. telkens over een kalenderjaar, voor het eerst over 1996 en voor het laatst over 2005 en wel vóór 1 juli van het daarop volgend jaar, een bedrag gelijk 8% van de in dat kalenderjaar met de uit het ontwikkelingsproject voortvloeiende of ervan afgeleide productie c.q. dienstverlening gerealiseerde netto-omzet;
b. binnen vier weken na ontvangst: 40% van de opbrengst verkregen door verkoop of anderszins van een nulserie, prototype, onderdelen hiervan of van andere activa, die mede met het krediet zijn gefinancierd;
c. binnen vier weken na ontvangst: 40% van de waarde van de nog bruikbare activa welke mede met het krediet zijn gefinancierd en die niet gebruikt worden voor de uit het ontwikkelingskrediet voortvloeiende productie c.q. dienstverlening.
2. Kredietnemer zal hetgeen hij verschuldigd is niet vervroegd aflossen.
(...)
Artikel 15 Slotbepalingen
1. Deze overeenkomst gaat met terugwerkende kracht in op 9 mei 1995 en is van kracht tot 2006 of tot het moment waarop het gehele kredietbedrag vermeerderd met de overeengekomen rente is terugbetaald indien dit moment valt vóór het aflopen van bedoelde periode.
(...)".
3.1.4. In de nota van toelichting bij het Besluit TOK is onder meer vermeld dat een op grond van dat Besluit toegekend krediet niet verder behoeft te worden terugbetaald indien het na tien jaar nog niet is afgelost.
3.1.5. In een beschikking van 23 juni 2006 van SenterNovem is aan D B.V. meegedeeld dat het laatste aflossingsjaar met betrekking tot het krediet is verstreken, dat aan alle verplichtingen uit de kredietovereenkomst is voldaan, dat de kredietovereenkomst is beëindigd en dat het per 31 mei 2006 nog openstaande kredietbedrag van € 460.863,42 komt te vervallen.
3.1.6. Belanghebbende heeft het ultimo 2005 nog openstaande kredietbedrag van € 460.863,42 tot haar winst over dat jaar gerekend. Bij haar aangifte vennootschapsbelasting voor dat jaar heeft zij voor dat bedrag een beroep gedaan op de
vrijstelling van artikel 3.13, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001 (hierna: de vrijstelling).
3.2. De Rechtbank heeft het beroep op de vrijstelling afgewezen. Zij heeft daartoe geoordeeld dat uit de artikelen 9 en 15, lid 1, van de kredietovereenkomst en de hiervoor in 3.1.4 vermelde uitlating in de Nota van Toelichting, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de schuldeiser eind 2005 geen recht meer had op aflossing van het krediet en betaling van de rente, zodat op dat moment geen recht meer bestond dat kon worden prijsgegeven. De Rechtbank heeft belanghebbendes stelling dat sprake is van het (voorwaardelijk) prijsgeven van een recht in materiële zin of een kwijtschelding onder opschortende voorwaarde verworpen en in dat kader onder meer geoordeeld dat belanghebbende aan alle verplichtingen uit de kredietovereenkomst heeft voldaan, waardoor deze is beëindigd en waardoor voor de Staat geen aanspraak meer bestaat op terugbetaling van het nog openstaande kredietbedrag.
3.3. Het middel richt zich tegen deze oordelen met het betoog dat de schuldeiser, door de terugbetaling van het krediet afhankelijk te stellen van de in de kredietovereenkomst opgenomen voorwaarden, het recht op die terugbetaling reeds bij het sluiten van de kredietovereenkomst voorwaardelijk heeft prijsgegeven. Aangezien eind 2005 aan de in de kredietovereenkomst opgenomen voorwaarden is voldaan, is in dat jaar sprake van het prijsgeven van een recht in de zin van artikel 3.13, lid 1, letter a, Wet IB 2001, aldus het middel.
3.4. In de hiervoor in 3.2 weergegeven oordelen van de Rechtbank ligt besloten het oordeel dat het recht van de schuldeiser op aflossing van het krediet en betaling van de rente niet meer omvatte dan de jaarlijkse betaling gedurende maximaal tien jaar van de op de voet van artikel 9 van de kredietovereenkomst vast te stellen bedragen, dat in 2005 de kredietovereenkomst is geëindigd als gevolg van de ommekomst van de periode van tien jaar waarvoor deze was afgesloten en dat belanghebbende alle krachtens de kredietovereenkomst verschuldigde bedragen heeft voldaan, zodat de schuldeiser geen verdere rechten op aflossing en betaling van rente kon doen gelden en deze dus ook niet kon prijsgeven.
Aldus opgevat geven de hiervoor in 3.2 weergegeven oordelen van de Rechtbank geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zij berusten voor het overige op de aan de Rechtbank voorbehouden, en in cassatie niet bestreden, waardering van de bewijsmiddelen. Het middel faalt mitsdien.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2011.