Home

Rechtbank Arnhem, 10-12-2009, BK9678, 08/2660

Rechtbank Arnhem, 10-12-2009, BK9678, 08/2660

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
10 december 2009
Datum publicatie
18 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BK9678
Formele relaties
Zaaknummer
08/2660

Inhoudsindicatie

Vpb 2005. Artikel 3.13 WEt IB 2001. Ontwikkelingskrediet terecht als schuld gepassiveerd. Juridische vormgeving doorslaggevend. Eind 2005 geen recht meer op aflossing van het krediet en betaling van rente. Geen recht meer, dat kan worden prijsgegeven. Geen prijsgeven van een recht in materiële zin. Geen kwijtschelding onder opschortende voorwaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 08/2660

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 10 december 2009

inzake

[X Holding B.V.]], gevestigd te [kantoor Z]], eiseres,

gemachtigde: [C]

tegen

de [P] [kantoor Z]], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 20 oktober 2007 over het jaar 2005 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd met nummer [******] berekend naar een belastbaar bedrag van € 941.185.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 april 2008 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 2 juni 2008, ontvangen bij de rechtbank op 3 juni 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2009 te Arnhem.

Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [C], namens de bestuurder van eiseres. Namens verweerder is verschenen [B]

2. Feiten

Eiseres is opgericht op 3 maart 2004. Eiseres vormt in 2005 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met [X Beheer B.V.], [XX B.V.] BV en [XX B.V.] [XXX B.V.] BV.

Eiseres en haar dochtermaatschappijen houden zich bezig met de ontwikkeling van hard- en software voor met name industriële computers.

Op 2 juni 1994 wordt op voordracht van de Minister van Economische Zaken het Besluit technische ontwikkelingskredieten vastgesteld, houdende regels inzake de verstrekking van technische ontwikkelingskredieten (gepubliceerd in het Staatsblad van 2 juni 1994, nr. 435, nader te noemen: Besluit TOK).

Artikel 2 van het Besluit TOK luidt als volgt:

“Onze Minister verstrekt op aanvraag een krediet aan een ondernemer die voor eigen rekening en risico een ontwikkelingsproject uitvoert”.

Bij brief van 6 september 1995 (kenmerk DOB509225.MOK) is aan [XX B.V.] BV een krediet toegezegd voor de ontwikkeling van “Low Cost Industriële PC kaarten met bijbehorende software” tot een bedrag van maximaal f 605.000 (€ 274.573), zijnde 40% van de projectkosten ad f 1.512.500 ( € 686.342). Op 22 december 2005 is een overeenkomst gesloten tussen de Staat der Nederlanden en [XX B.V.] BV (hierna: de kredietovereenkomst) waarbij kredietnemer verplichtingen op zich neemt als omschreven in artikel 12, tweede lid, van het Besluit TOK.

Artikel 12, tweede lid, aanhef, en onderdelen h. en i. van het Besluit TOK, luiden als volgt:

“In ieder geval wordt de voorwaarde gesteld, dat de krediettoezegging vervalt, indien de betrokkene niet voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip in een overeenkomst tussen de staat en de betrokkene verplichtingen op zich heeft genomen ter zake van:

h. de vergoeding van rente over de verstrekte bedragen met inachtneming van een bij regeling van Onze Minister vastgesteld tarief;

i. de aflossing van het krediet en de rente;”

Artikel 8, eerste lid, van de kredietovereenkomst luidt als volgt:

“De verschuldigde rente over het krediet bedraagt 8,15% op jaarbasis over het uitstaande krediet, vermeerderd met de bijgeschreven rente. Jaarlijks wordt de over het afgelopen kalenderjaar verschuldigde rente rentedragend op het uitstaande krediet bijgeschreven.”

Artikel 9 van de kredietovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

1.Als aflossing van de verstrekte kredietbedragen en als vergoeding van de bijgeschreven rente zal kredietnemer betalen:

a.telkens over een kalenderjaar, voor het eerst over 1996 en voor het laatst over 2005 en wel vóór 1 juli van het daarop volgend jaar, een bedrag gelijk 8% van de in dat kalenderjaar met de uit het ontwikkelingsproject voortvloeiende of ervan afgeleide productie c.q. dienstverlening gerealiseerde netto-omzet;

b.binnen vier weken na ontvangst: 40% van de opbrengst verkregen door verkoop of anderszins van een nulserie, prototype, onderdelen hiervan of van andere activa, die mede met het krediet zijn gefinancierd;

c.binnen vier weken na ontvangst: 40% van de waarde van de nog bruikbare activa welke mede met het krediet zijn gefinancierd en die niet gebruikt worden voor de uit het ontwikkelingskrediet voortvloeiende productie c.q. dienstverlening.

2. Kredietnemer zal hetgeen hij verschuldigd is niet vervroegd aflossen.

Ingevolge artikel 12 van de Nota van Toelichting bij het Besluit TOK behoeft het krediet niet verder te worden terugbetaald, indien het na 10 jaar nog niet is afgelost.

In de beschikking van 23 juni 2006 van SenterNovem wordt aan [XX B.V.] BV meegedeeld, dat het laatste aflossingsjaar met betrekking tot het krediet is verstreken, dat aan alle verplichtingen uit de overeenkomst is voldaan, dat de overeenkomst is beëindigd en dat het per 31 mei 2006 nog openstaande kredietbedrag van € 460.863,42 komt te vervallen.

Eiseres heeft het krediet vanaf 1995 in haar jaarrekeningen verwerkt als schuld. Zowel in haar commerciële als fiscale jaarrekening over het jaar 2005 heeft zij het openstaand kredietbedrag tot haar winst gerekend. Zij heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2005 de vrijval van het kredietbedrag aangemerkt als een vrijgesteld winstbestanddeel, namelijk kwijtscheldingswinst.

Verweerder heeft bij brief van 14 maart 2007 aangekondigd te zullen afwijken van de aangifte. Met dagtekening 20 oktober 2007 is aan eiseres de aanslag over 2005 opgelegd.

Bij de aanslag is het aangegeven belastbare bedrag verhoogd met € 460.863 tot een belastbaar bedrag van € 941.185.

3. Geschil

Primair is in geschil of sprake is van een terecht opgevoerde passivering van het technisch ontwikkelingskrediet als schuld, zodat op de vrijval hiervan de kwijtscheldingswinstvrijstelling ingevolge artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) van toepassing zou kunnen zijn.

Indien sprake is van een terecht opgevoerde passivering, is subsidiair in geschil of sprake is van een recht, dat is prijsgegeven in de zin van artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

De rechtbank is van oordeel, dat het ontwikkelingskrediet terecht als schuld is gepassiveerd, aangezien het moet worden aangemerkt als een lening. In de kredietovereenkomst wordt het ter beschikking gestelde bedrag namelijk uitdrukkelijk als een krediet aangemerkt. Voorts zijn afspraken gemaakt over de aflossing en rentebetalingen. Daarbij komt, dat eiseres ook vanaf het begin bedragen ter aflossing heeft gestort, tot een totaal van € 92.000.

Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt, dat het ter beschikking gestelde bedrag in feite een subsidie is. Uit hetgeen hij naar voren heeft gebracht kan niet worden afgeleid, dat de economische realiteit ten aanzien van de verstrekking van het krediet niet overeenstemt met de juridische vormgeving. Niet aannemelijk geworden is, dat bij het aangaan van de overeenkomst sprake was van een zodanig geringe kans op verwezenlijking van de verplichting tot terugbetaling, dat geen sprake was van een schuld maar van een subsidie.

Het voorgaande brengt mee dat de stelling van verweerder dat het ontwikkelingskrediet ten onrechte als schuld is gepassiveerd, moet worden verworpen. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, zal de rechtbank de vraag of het in 1995 ter beschikking gestelde bedrag mogelijk gedeeltelijk als een subsidie moet worden aangemerkt en daarom op een lager bedrag dan de nominale waarde als schuld op de balans had moeten worden opgenomen, in het midden laten.

Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een terecht opgevoerde passivering, is vervolgens in geschil of sprake is van een recht, dat door een schuldeiser is prijsgegeven in de zin van artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001.

Ingevolge de schakelbepaling van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) is artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 ook van toepassing bij de winstbepaling voor de vennootschapsbelasting.

Artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 bepaalt, voor zover hier van belang, dat niet tot de winst behoren:

“a. voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers,”

Uit artikel 9 van de kredietovereenkomst blijkt dat eiseres voor het laatst over 2005 rente en aflossing verschuldigd is.

Uit artikel 15, eerste lid, van deze overeenkomst volgt, dat de overeenkomst van kracht is tot 2006 of tot het moment waarop het gehele kredietbedrag vermeerderd met de overeengekomen rente is terugbetaald indien dit moment valt vóór het aflopen van bedoelde periode.

In artikel 12 van de Nota van Toelichting bij het Besluit TOK staat, dat, indien het krediet na 10 jaar nog niet is afgelost, niet verder behoeft te worden betaald.

Uit bovengenoemde bepalingen, in hun onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank, dat de schuldeiser eind 2005 geen recht meer heeft op aflossing van het krediet en betaling van de rente. Op dat moment bestaat derhalve geen recht meer, dat kan worden prijsgegeven. De stelling van eiseres, dat sprake is van het (voorwaardelijk) prijsgeven van een recht in materiele zin ofwel een kwijtschelding onder opschortende voorwaarde, wordt door de rechtbank verworpen. De omstandigheid dat bij het aangaan van de kredietovereenkomst was voorzien in deze situatie maakt niet dat de Staat eind 2005 of in 2006 een voor verwezenlijking vatbaar recht heeft prijsgegeven. Uit de brief van SenterNovem van 23 juni 2006 blijkt dat eiseres aan alle verplichtingen uit de kredietovereenkomst heeft voldaan, waardoor deze is beëindigd. Er bestaat voor de Staat daardoor geen aanspraak meer op terugbetaling van het nog openstaande kredietbedrag, hetgeen meebrengt dat geen sprake is van een voor verwezenlijking vatbaar recht in de zin van artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 10 december 2009