Hoge Raad, 13-05-2011, BQ4296, 10/04424
Hoge Raad, 13-05-2011, BQ4296, 10/04424
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 mei 2011
- Datum publicatie
- 13 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BQ4296
- Zaaknummer
- 10/04424
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:75, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:54, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1
Inhoudsindicatie
Art. 8:54 en 8:75a Awb. Vernietiging uitspraak op verzet. Schending beginselen van een behoorlijke rechtspleging. Beoordeling in verzet: ex nunc.
Uitspraak
Nr. 10/04424
13 mei 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 23 augustus 2010, nr. AWB 09/7990 WOZ V, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank, betreffende een verzoek om een proceskostenvergoeding.
1. Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende heeft bij de intrekking van een namens haar bij de Rechtbank ingesteld beroep de Rechtbank verzocht de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk (hierna: de heffingsambtenaar) op de voet van artikel 8:75a, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te veroordelen in de kosten.
De Rechtbank (nr. AWB 09/7990 WOZ) heeft bij uitspraak van 2 maart 2010 het verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. Deze uitspraak en de uitspraak van 2 maart 2010 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. A heeft namens belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank (hierna: het beroep).
3.1.2. Omdat de heffingsambtenaar vervolgens geheel aan belanghebbende is tegemoetgekomen, heeft deze het beroep ingetrokken. Daarbij heeft belanghebbende de Rechtbank verzocht de heffingsambtenaar op de voet van artikel 8:75a, lid 1, van de Awb te veroordelen in de kosten (hierna: het verzoek).
3.1.3. De heffingsambtenaar heeft het verzoek bij verweerschrift (hierna: het verweerschrift in beroep) bestreden en daartoe onder meer aangevoerd dat een nota voor beroepsmatig verleende bijstand en een bewijs van betaling van die nota ontbreken.
3.1.4. De Rechtbank heeft het verweerschrift in beroep aan belanghebbende gezonden. De begeleidende brief vermeldt onder meer het volgende:
"Bijgaand zend ik u ter kennisneming het verweerschrift met betrekking tot de proceskosten.
Omtrent het verdere verloop van de behandeling van het verzoek ontvangt u te zijner tijd bericht."
3.1.5. Vervolgens heeft de Rechtbank bij uitspraak met toepassing van artikel 8:54 in verbinding met artikel 8:73a, lid 3, en artikel 8:75a, lid 2, van de Awb het verzoek afgewezen. Daartoe heeft de Rechtbank - voor zover in cassatie nog van belang - geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende in de beroepsfase kosten heeft gemaakt voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat de heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld dat geen nota's en betalingsbewijzen van de verleende rechtsbijstand zijn overgelegd.
3.2. Het tegen deze uitspraak gedane verzet is door de Rechtbank bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Rechtbank geoordeeld dat nu belanghebbende eerst in verzet stukken overlegt ter onderbouwing van haar stelling dat zij kosten heeft gemaakt voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, het verzoek terecht is afgewezen in de uitspraak waartegen verzet is gedaan.
3.3. Het middel voert tegen de aangevallen uitspraak van de Rechtbank diverse klachten aan.
3.4.1. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld.
3.4.2. Indien, zoals in het onderhavige geval, namens de belanghebbende beroep is ingesteld door een gemachtigde die zichzelf daarbij presenteert als belastingadviseur, ligt daarin de stelling begrepen dat die gemachtigde aan de belanghebbende in het geding beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Bovendien vloeit uit de forfaitaire regeling in het Besluit proceskosten bestuursrecht voort dat geen opgave behoeft te worden gedaan van de gemaakte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand (vgl. HR 25 oktober 2002, nr. 37440, LJN AE9357, BNB 2003/15). Een belanghebbende behoeft slechts aannemelijk te maken dat daadwerkelijk kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn gemaakt, indien de wederpartij dit heeft betwist. De beginselen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat de rechter de belanghebbende na een zodanige betwisting tot die bewijslevering in de gelegenheid stelt.
3.4.3. Gelet op hetgeen in 3.4.2 is overwogen, heeft de Rechtbank ten onrechte na de indiening van het verweerschrift in beroep het onderzoek gesloten en het verzoek afgewezen zonder belanghebbende in de gelegenheid te stellen tot bewijslevering. De Rechtbank heeft dat in haar onder 3.2 bedoelde oordeel miskend. In zoverre slaagt het middel.
3.4.4. Het middel slaagt eveneens voor zover het erover klaagt dat de Rechtbank geen acht heeft geslagen op de door belanghebbende in verzet overgelegde stukken. De toetsing in verzet van een uitspraak die is gedaan met (overeenkomstige) toepassing van artikel 8:54 van de Awb dient te geschieden op basis van de in verzet beschikbare informatie, waartoe ook behoort informatie die eerst in die fase van het geding naar voren is gebracht. Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat geen acht kan worden geslagen op de door belanghebbende eerst in verzet ingebrachte bewijsmiddelen, getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting.
3.5. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het verzet dient gegrond te worden verklaard. Gelet op hetgeen in 3.4.2 en 3.4.3 is overwogen, kon het verzoek in de stand waarin het onderzoek zich bevond niet - met overeenkomstige toepassing van artikel 8:54 van de Awb - afgewezen worden. Het gevolg is dat de uitspraak waartegen verzet was gedaan vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
4. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet bij de Rechtbank dient de Rechtbank te beslissen bij de uitspraak op het beroep (vgl. HR 18 februari 2011, nr. 10/00480, LJN BP4781, BNB 2011/114, onderdelen 3.3 en 3.4).
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,
verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 2 maart 2010 gegrond,
verstaat dat die uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek moet voortzetten in de stand waarin het zich bevond, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2011.