Home

Hoge Raad, 09-09-2011, BR7014, 10/02779

Hoge Raad, 09-09-2011, BR7014, 10/02779

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 september 2011
Datum publicatie
9 september 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BR7014
Formele relaties
Zaaknummer
10/02779

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Artikel 3.11, lid 1, Wet IB 2001 (de bosbouwvrijstelling). SBL-subsidie valt niet voor 100% onder de bosbouwvrijstelling, aangezien deze mede verband houdt met het door belanghebbende uitgeoefende landbouwbedrijf.

Uitspraak

Nr. 10/02779

9 september 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 juni 2010, nr. 12/10, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheid opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

De Rechtbank te Leeuwarden (nrs. AWB 06/1453 en AWB 06/1454) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar (2002) een akkerbouw- annex bosbouwbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Vanaf 1995 ontving hij een bijdrage uit 's Rijks kas op grond van de Stimuleringsregeling bosuitbreiding op landbouwgronden (hierna: de SBL-regeling). Het in 2002 uit hoofde van deze regeling ontvangen bedrag (hierna ook: de SBL-subsidie) bedroeg € 26.000 en zag geheel op compensatie van inkomensverlies als gevolg van de aanleg van bos op landbouwgrond als bedoeld in artikel 2, letter b, van de SBL-regeling. Hij ontving deze bijdrage als landbouwbedrijfshoofd en voor blijvend bos als bedoeld in artikel 4, letter b, van de SBL-regeling. Deze bijdrage ter compensatie van inkomensverlies is hoger dan de bijdrage die wordt genoten door (rechts)personen die niet landbouwbedrijfshoofd zijn. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling met toepassing van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 februari 2003, nr. CPP2003/92M, 20 percent (€ 5200) van het door belanghebbende ontvangen bedrag bijgeteld als inkomen uit werk en woning in het kader van het door belanghebbende uitgeoefende landbouwbedrijf. De resterende 80 percent heeft de Inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, onder de bosbouwvrijstelling van artikel 3.11 Wet IB 2001 laten vallen. Voor het Hof was in geschil of de door belanghebbende ontvangen SBL-subsidie op grond van artikel 3.11 Wet IB 2001 in haar geheel vrijgesteld dient te worden.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat, aangezien het om een compensatie van inkomensderving van een landbouwer gaat, sprake is van een causaal verband met het uitgeoefende landbouwbedrijf en heeft, mede gelet op artikel 3.11 Wet IB 2001, geen ruimte gezien de gehele SBL-subsidie onder de bosbouwvrijstelling te brengen.

3.3. Middel 1 keert zich tegen dit oordeel met de klacht dat - kort weergegeven - de SBL-subsidie in direct verband staat met de bosbouw, dat het recht op de SBL-subsidie uitsluitend ontstaat door het aanplanten van bos en niet door het inkrimpen van landbouwactiviteiten, en dat voor zover in de subsidie een inkomenscomponent is verwerkt, dit inkomen toevalt aan het bosbedrijf van belanghebbende.

Het middel faalt. Aangezien een bijdrage op grond van de SBL-regeling ter compensatie van inkomensverlies voor een landbouwbedrijfshoofd hoger is dan voor andere natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen, bestaat er voor een deel van de bijdrage die een landbouwbedrijfshoofd ontvangt een zodanige samenhang met de uitoefening van een landbouwbedrijf dat het met de subsidie genoten voordeel in zoverre moet worden aangemerkt als te zijn opgekomen in de uitoefening van dat landbouwbedrijf. Het Hof heeft dus terecht geoordeeld dat de SBL-subsidie niet volledig kan delen in de bosbouwvrijstelling.

3.4. Middel 2 kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2011.