Home

Hoge Raad, 16-09-2011, BT1543, 10/03439

Hoge Raad, 16-09-2011, BT1543, 10/03439

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 september 2011
Datum publicatie
16 september 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BT1543
Formele relaties
Zaaknummer
10/03439

Inhoudsindicatie

Art. 17 Wet WOZ. Vermindering wegens lagere grondwaarde. Hof vergeet opstalwaarde.

Uitspraak

Nr. 10/03439

16 september 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 juni 2010, nrs. P08/00631 tot en met P08/00633, betreffende ten aanzien van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) genomen beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak) voor het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 vastgesteld. Tevens is ten aanzien van belanghebbende bij separate beschikkingen de waarde van de onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005, alsmede voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 vastgesteld.

Op basis van de bij de beschikkingen vastgestelde waarden zijn aan belanghebbende voor de jaren 2004 tot en met 2006 wegens het genot krachtens zakelijk recht en wegens het gebruik van de onroerende zaak aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam opgelegd.

Na door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaren heeft de directeur van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam (hierna: de heffingsambtenaar) bij uitspraken de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.

De Rechtbank te Amsterdam (nrs. AWB 07/1888, 07/1889 en 07/5733) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft met betrekking tot het jaar 2004 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd en bepaald dat de heffingsambtenaar de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen vermindert op basis van de vastgestelde waarde. Met betrekking tot de jaren 2005 en 2006 heeft het Hof de hoger beroepen ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. De onroerende zaak omvat een perceel grond met een oppervlakte van 25.000 m2, waarop zijn gelegen vijftien buitentennisbanen alsmede een gebouw waarin zich een horecaruimte, diverse vergaderzalen en tennis- en squashbanen bevinden (hierna: het gebouw). Onder het gebouw, dat een bruto vloeroppervlakte heeft van 11.103 m2, bevinden zich 174 parkeerplaatsen. Het gebouw is opgeleverd in 2004. Op 1 januari 2004 was het gebouw voor 50 percent gereed.

3.1.2. Belanghebbende is erfpachter van het - aan de gemeente Amsterdam toebehorende - perceel grond. Belanghebbende is tevens eigenaar en gebruiker van de daarop aanwezige opstallen.

3.1.3. Belanghebbende heeft in 2003 de verplichting tot betaling van de canon voor vijftig jaar afgekocht.

3.1.4. De bij de bestreden beschikkingen vastgestelde waarden bestaan uit de waarde van de grond vermeerderd met de waarde van de opstallen. De beschikking voor 2004 is genomen naar de waardepeildatum 1 januari 1999. De beschikkingen voor 2005 en 2006 zijn genomen naar de waardepeildatum 1 januari 2003. De heffingsambtenaar heeft de volgende bedragen in aanmerking genomen:

Jaar Beschikking Grond Opstallen

2004 € 7.458.500 € 2.733.861 € 4.725.500

2005/2006 € 15.381.500 € 4.592.706 € 10.789.500

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de bij beschikking vastgestelde waarde voor het jaar 2004 niet te hoog is. Het Hof heeft de waarde van de grond voor dat jaar vastgesteld op € 1.575.183 en de bij de beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak tot op deze waarde verminderd. Onder meer hiertegen richten zich de klachten.

3.3. Door de bij de beschikking voor 2004 vastgestelde waarde te verminderen tot de door het Hof nader vastgestelde waarde van de grond, heeft het Hof miskend dat de bij die beschikking vastgestelde waarde mede de waarde van de daarop aanwezige opstallen omvat, waarvan de waarde (€ 4.725.500) niet in geschil was. Het Hof heeft die laatste waarde ten onrechte in mindering gebracht op de bij beschikking vastgestelde waarde. De klachten slagen derhalve in zoverre.

3.4. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover daarbij de bij beschikking vastgestelde waarde voor het jaar 2004 en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2004 zijn verminderd, en

vermindert de bij de beschikking voor het jaar 2004 vastgestelde waarde voor de onroerende zaak tot € 6.300.683 en vermindert de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2004 tot aanslagen berekend naar de aldus vastgestelde heffingsmaatstaf.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2011.