Hoge Raad, 16-09-2011, BT1547, 10/03919
Hoge Raad, 16-09-2011, BT1547, 10/03919
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 september 2011
- Datum publicatie
- 16 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BT1547
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2010:BN4829, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 10/03919
Inhoudsindicatie
Artikel 6.33, lid 1, aanhef en letter b, en lid 2, Wet IB 2001; algemeen nut beogende instelling (ANBI). Stichting geen ANBI omdat zij solidariteit betuigt met gewelddadige acties?
Uitspraak
Nr. 10/03919
16 september 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juli 2010, nr. 09/00017, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 6.33, lid 2, van de Wet IB 2001.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht om te worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 6.33, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001, welk verzoek bij beschikking van de Inspecteur is afgewezen. Die beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/4342) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur opgedragen binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is opgericht bij notariële akte van 4 december 1989. Belanghebbendes doelstelling en activiteiten zijn daarin als volgt beschreven:
"4.1. Het doel van de stichting is om groepen en individuen te steunen die streven naar maatschappelijke veranderingen op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein; deze veranderingen moeten gericht zijn op méér gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid, zelfbeschikkingsrecht en emancipatie, en ook op het opheffen van negatieve discriminatie op welk gebied dan ook.
(...)
5. De stichting probeert haar doel te bereiken door:
* aan groepen en individuen financiële middelen te verschaffen om hun strijd voor de in het vorige artikel bedoelde maatschappelijke veranderingen te kunnen voeren;
* voorlichting te geven aan en druk uit te oefenen op instanties en groeperingen om te streven naar bedoelde maatschappelijke veranderingen;
* het verwerven van fondsen voor het financieren van haar doelstellingen."
3.1.2. Belanghebbende ondersteunt een breed scala van activiteiten op het gebied van anti-militarisme, vredesacties, andersglobalisme, woonstrijd, milieu- en dierenrechten, repressie en internationale solidariteit.
3.1.3. In een drietal gevallen heeft belanghebbende telkens € 25 uitgekeerd aan personen die militaire zaken, waaronder radarapparatuur, hebben vernield dan wel beschadigd, dan wel een sabotageactie hebben uitgevoerd. Daarvoor heeft belanghebbende naar buiten toe het woord "solidariteitsbijdrage" gebruikt.
3.1.4. Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht om per 1 januari 2008 te worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 6.33, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001 (hierna: ANBI). De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de feitelijke werkzaamheid van belanghebbende het algemeen belang dient. Daartoe heeft het Hof overwogen dat, nu belanghebbende bij herhaling geldbedragen heeft uitgekeerd aan personen die goederen van de overheid hebben vernield dan wel beschadigd, en in dat kader de wet hebben overtreden, en publiekelijk solidariteit met deze personen heeft betuigd, moet worden geoordeeld dat belanghebbende in wezen het door deze personen gepleegde geweld tegen zaken ondersteunt. Hiertegen richt zich het middel.
3.3.1. Bij de beoordeling van het middel dient tot uitgangspunt dat de wetgever niet heeft beoogd om met het begunstigen van instellingen die een algemeen nut beogen, steun te bieden aan gewelddadige acties. Indien een instelling ter bereiking van haar doelstelling geweld wil teweegbrengen of ondersteunen, kan zij daarom niet als een ANBI worden aangemerkt (vgl. HR 2 maart 1983, nr. 21161, BNB 1983/176).
3.3.2. Het middel betoogt dat belanghebbende slechts incidenteel een gedetineerde dader van een strafbaar feit op humanitaire gronden, en met een klein bedrag heeft ondersteund, en daarmee niet de daad ondersteunt die tot detentie heeft geleid. 's Hofs hiervoor onder 3.2 bedoelde - wat betreft dat ondersteunen andersluidende - oordeel geeft echter geen blijk van miskenning van de hiervoor onder 3.3.1 weergegeven beoordelingsmaatstaf. Voor het overige kan dit oordeel, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is evenmin onbegrijpelijk. Het middel kan daarom niet tot cassatie leiden.
3.4. Opmerking verdient dat de afwijzing van het onderhavige verzoek van belanghebbende nog niet betekent dat haar hiervoor onder 3.1.3 bedoelde handelingen en uitlatingen van belanghebbende ook in de toekomst aan toekenning van de ANBI-status in de weg moeten blijven staan. Bij de beoordeling van een toekomstig verzoek dienen alle omstandigheden van het geval een rol te spelen, waaronder de tijd die is verstreken sinds die handelingen en uitlatingen, waarbij mede acht kan worden geslagen op hun aard en omvang.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2011.