Home

Hoge Raad, 16-09-2011, BT1550, 11/00092

Hoge Raad, 16-09-2011, BT1550, 11/00092

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 september 2011
Datum publicatie
16 september 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BT1550
Formele relaties
Zaaknummer
11/00092

Inhoudsindicatie

BPM. Art. 8:77 Awb. Hof verzuimt een door belanghebbende aangevoerde grief te behandelen.

Uitspraak

Nr. 11/00092

16 september 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 december 2010, nr. 09/00088, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een door haar in Duitsland gekochte personenauto op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 08/3549) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur gelast een teruggaaf van € 13.420 te verlenen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de klacht

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende heeft in Duitsland een personenauto gekocht en deze naar Nederland overgebracht. Ter zake van de registratie van de auto in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens heeft zij op 21 februari 2007 op aangifte een bedrag van € 56.124 aan BPM voldaan. Nadat de Inspecteur belanghebbende had bericht dat naar zijn mening een bedrag van € 69.544 had moeten worden aangegeven en voldaan, heeft belanghebbende alsnog het verschil ten bedrage van € 13.420 betaald.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de verschuldigde belasting niet meer kan bedragen dan het in de aangifte vermelde en op die aangifte voldane bedrag van € 56.124 en om die reden gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende terugbetaalt hetgeen zij meer dan dat bedrag heeft betaald (€ 13.420).

De tegen de uitspraak van het Hof aangevoerde klacht houdt in dat het Hof heeft nagelaten te beoordelen of het hiervoor vermelde bedrag van € 56.124 terecht is voldaan. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2009, nr. 43873, LJN BJ2012, V-N 2009/33.24, moet worden afgeleid dat bij het berekenen van de verschuldigde BPM niet - zoals waarvan belanghebbende bij het doen van de aangifte is uitgegaan - moet worden uitgegaan van de verkoopwaarde van de wederverkoper aan de particulier, maar van de inkoopwaarde. Alsdan had het Hof tot het oordeel moeten komen dat minder BPM verschuldigd is dan het bedrag van € 56.124, aldus de klacht.

3.3. De klacht slaagt. Voor het Hof heeft belanghebbende de verenigbaarheid van de heffing van BPM met het gemeenschapsrecht aan de orde gesteld, ook met betrekking tot het op de aangifte vermelde bedrag. Dit laatste heeft zij in het bijzonder gedaan in haar pleitnota voor het Hof, waarin zij uitdrukkelijk heeft gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 5 maart 2010, nr. 09/02339, LJN BL6455, BNB 2010/154. Het Hof heeft, gelet op dit een en ander, ten onrechte nagelaten te onderzoeken of met inachtneming van de vermelde jurisprudentie van de Hoge Raad een lager bedrag aan BPM verschuldigd is dan € 56.124.

Op grond hiervan kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het Hof het terug te betalen bedrag aan BPM heeft vastgesteld op een bedrag van € 13.420,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2011.