Hoge Raad, 23-09-2011, BT2215, 10/01841
Hoge Raad, 23-09-2011, BT2215, 10/01841
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 september 2011
- Datum publicatie
- 23 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BT2215
- Zaaknummer
- 10/01841
Inhoudsindicatie
Art. 67f AWR. Vergrijpboete. Grove schuld. Toepassing BNB 2009/114.
Uitspraak
nr. 10/01841
23 september 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 april 2010, nr. BK-09/00595, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 07/6095 LB/PVV) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard en de boete verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, uitsluitend voor zover het de boete betreft, de uitspraak van de Inspecteur inzake de boete vernietigd, de boete verminderd en de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft in onderdeel 5.3 van zijn uitspraak geoordeeld dat het aan grove schuld van belanghebbende zelf is te wijten dat te weinig loonbelasting/premie volksverzekeringen is afgedragen en dat de Inspecteur daarom terecht een vergrijpboete heeft opgelegd. Tegen dit oordeel is middel III gericht.
3.2. Middel III betoogt dat het Hof niet is ingegaan op de door belanghebbende in het hogerberoepschrift aangevoerde stellingen met betrekking tot de door haar ingeschakelde adviseur. Belanghebbende heeft aldaar gesteld dat zij een totaal gebrek aan fiscale kennis heeft en dat zij daarom een deskundig adviseur heeft ingeschakeld, dat zij erop mocht vertrouwen dat haar deskundige adviseur zorg zou dragen voor een correcte (loon)administratie en dat niets erop wijst dat de adviseur in het verleden soortgelijke fouten heeft gemaakt, zodat van haar geen extra mate van oplettendheid hoefde te worden verwacht. De Inspecteur heeft de hiervoor weergegeven feitelijke stellingen van belanghebbende niet weersproken zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2009, nr. 07/12891, LJN BH2586, BNB 2009/114, kan onder die omstandigheden niet worden aangenomen dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat zij te weinig loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft afgedragen. Middel III slaagt derhalve.
3.3. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4. Uit het hiervoor in 3.2 overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend wat de boetebeschikking betreft,
vernietigt de boetebeschikking,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2011.