Home

Hoge Raad, 21-10-2011, BT8744, 10/03314

Hoge Raad, 21-10-2011, BT8744, 10/03314

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 oktober 2011
Datum publicatie
21 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BT8744
Formele relaties
Zaaknummer
10/03314

Inhoudsindicatie

KB-Lux. Oordeel Hof over identificatie onvoldoende gemotiveerd.

Uitspraak

nr. 10/03314

21 oktober 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 juni 2010, nr. P04/03032, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente, en op het hierna te vermelden verzoek van belanghebbende.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1990 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

Aan belanghebbende zijn voorts over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

De navorderingsaanslagen, de daarbij genomen kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij genomen beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Het Hof heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd en de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie en het verzoek

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Minister van Financiën heeft eveneens tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft in verband met dit beroep een verweerschrift en een conclusie van dupliek ingediend. De Staatssecretaris heeft het beroep ingetrokken.

Na deze intrekking heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep in cassatie.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. De bestreden navorderingsaanslagen, boeten en verhogingen (hierna samen: boeten), en beschikkingen inzake heffingsrente houden verband met het zogenoemde Rekeningproject. De Hoge Raad heeft in dit verband enige beslissingen met een meer algemene strekking gegeven in zijn arrest van 15 april 2011, nr. 09/03075, LJN BN6324, BNB 2011/206 (hierna: het arrest van 15 april 2011).

3.2.1. In onderdeel 5.1 van zijn uitspraak heeft het Hof de grieven van belanghebbende tegen de identificatie van hem als rekeninghouder bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux) verworpen. Het Hof heeft daartoe overwogen (a) dat blijkens een proces-verbaal van ambtshandeling (hierna: het proces-verbaal) slechts belanghebbende in aanmerking komt als rekeninghouder van rekeningen die op een micro-fiche met rekeninggegevens per 31 januari 1994 staan vermeld, en (b) dat het de in het proces-verbaal beschreven methode van onderzoek betrouwbaar acht.

3.2.2. Het proces-verbaal, met dagtekening 11 maart 2003, vermeldt onder meer het volgende:

"verklaar ik, verbalisant, het volgende:

l. Op de afdruk van de microfiche KB Lux komt onder meer voor de naam:

X

2. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt 3 hits naar voren met de naam X. Gezien de leeftijd van een van deze drie, thans 18 jaar, komt deze persoon niet voor de rekening in aanmerking.

3. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat van de overige twee personen met de naam X, slechts één de voornaam [voornaam] heeft. Dit betreft [HR: belanghebbende].

Conclusie:

Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt slechts X als rekeninghouder in aanmerking."

3.2.3. Middel 5 komt tegen het onder 3.2.1 vermelde oordeel op met onder meer het betoog dat uitsluitend de leeftijd van "een van de drie hits", zonder nadere motivering, niet tot de conclusie kan leiden dat deze persoon niet als rekeninghouder in aanmerking komt.

3.2.4. Het middel slaagt in zoverre. Indien het Hof tot uitgangspunt heeft genomen dat een rekening bij KB-Lux niet op naam kan zijn gesteld van een persoon van destijds negen jaar oud, behoefde dat uitgangspunt nadere motivering, die evenwel ontbreekt. Indien het Hof van oordeel was dat de persoon bedoeld in het hierboven in 3.2.2 weergegeven citaat onder 2 om een andere reden niet in aanmerking komt als rekeninghouder, behoefde ook dat oordeel nadere motivering, die evenwel eveneens ontbreekt. 's Hofs motivering kan derhalve zijn beslissing in zoverre niet dragen.

3.3. 's Hofs uitspraak geeft wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in de onderdelen 4.5.2, 4.5.3 en 4.6.3, tweede tekstblok, van het arrest van 15 april 2011. Middel 11 slaagt in zoverre.

3.4. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.6. Indien het verwijzingshof tot het oordeel komt dat belanghebbende als rekeninghouder bij KB-Lux moet worden geïdentificeerd, dient het bij de beoordeling inzake de opgelegde boeten mede acht te slaan op de onderdelen 4.8.3 en 4.8.4 van het arrest van 15 april 2011. In dat geval dient te worden beoordeeld:

(i) in hoeverre de Inspecteur voor elk van de jaren 1990 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en

(ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 10/03311 en 10/03315 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beoordeling van het verzoek

De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het (ingetrokken) beroep in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 10/03310, 10/03311 en 10/03315 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 1748 (in verband met het beroep van belanghebbende) en op een vierde van € 2622 (in verband met het beroep van de Minister van Financiën), derhalve € 1238,17, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011.