Home

Hoge Raad, 21-10-2011, BT8762, 10/04598

Hoge Raad, 21-10-2011, BT8762, 10/04598

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 oktober 2011
Datum publicatie
21 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BT8762
Formele relaties
Zaaknummer
10/04598

Inhoudsindicatie

KB-Lux.

Uitspraak

nr. 10/04598

21 oktober 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 september 2010, nr. P05/00588, betreffende aanslagen en navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1990 tot en met 1995, 1997 en 1998 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. De navorderingsaanslagen over de jaren 1990 tot en met 1995 en 1997 zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Met betrekking tot de navorderingsaanslag over het jaar 1998 is een boete opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

Aan belanghebbende zijn voorts voor de jaren 1999 en 2000 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

De aanslagen, de navorderingsaanslagen, de daarbij genomen kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij genomen beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Het Hof heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslagen, de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd en de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie

4.1. 's Hofs uitspraak geeft wat betreft de beoordeling van de aan belanghebbende opgelegde boeten en verhogingen (hierna samen: boeten) blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in de onderdelen 4.5.2, 4.5.3 en 4.6.3, tweede tekstblok, van het arrest van 15 april 2011, nr. 09/03075, LJN BN6324, BNB 2011/206 (hierna: het arrest van 15 april 2011).

4.2. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. In de procedure na verwijzing dient mede acht te worden geslagen op de onderdelen 4.8.3 en 4.8.4 van het arrest van 15 april 2011.

4.3. In verband met het voorgaande dient het verwijzingshof te beoordelen:

(i) in hoeverre de Inspecteur voor elk van de jaren 1990 tot en met 1995 en 1997 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en

(ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1990 tot en met 1995 en 1997 en de opgelegde boeten voor de jaren 1998 tot en met 2000,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011.