Hoge Raad, 25-11-2011, BU5601, 10/00413
Hoge Raad, 25-11-2011, BU5601, 10/00413
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 november 2011
- Datum publicatie
- 25 november 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BU5601
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2009:BK8684, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 10/00413
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting/premie volksverzekering; ambtshalve grond voor cassatie; Hof heeft nageheven bedragen aan loonbelasting ten onrechte op belastbare inkomens in mindering gebracht.
Uitspraak
Nr. 10/00413
25 november 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 december 2009, nrs. 06/00406 en 06/00411, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikkingen, een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, en een aanslag in de premie Ziekenfondswet.
1. Het geding in feitelijke instanties
1.1. Aan belanghebbende zijn over de jaren 1997 tot en met 1999 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede boetes, en voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een aanslag in de premie Ziekenfondswet. De navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 05/1011 IB) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen over de jaren 1997 en 1998 en de daarbij opgelegde boetes alsmede de aanslagen voor het jaar 2000 verminderd, en de navorderingsaanslag over het jaar 1999 alsmede de daarbij opgelegde boete vernietigd.
1.3. Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.4. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de navorderingsaanslagen over de jaren 1997 en 1998 alsmede de daarbij opgelegde boetes en de aanslagen voor het jaar 2000 vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard wat betreft voornoemde navorderingsaanslagen, boetes en aanslagen, de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur vernietigd, en de navorderingsaanslagen over de jaren 1997 en 1998, de daarbij opgelegde boetes en de aanslagen voor het jaar 2000 verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1. Belanghebbende hield in de onderhavige jaren alle certificaten van aandelen in de besloten vennootschap A B.V. (hierna: de BV).
3.2. In september 2002 is de belastingdienst een onderzoek gestart bij de BV naar de aanvaardbaarheid
van de ingediende aangiften vennootschaps-, omzet- en loonbelasting/premie volksverzekeringen. Dit onderzoek is vrijwel meteen uitgebreid naar de door belanghebbende gedane aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor onder meer het jaar 1999.
3.3. Met dagtekening 9 oktober 2002 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 opgelegd.
Bij fax van 14 oktober 2002 en een brief van 15 oktober 2002 heeft de Inspecteur in het kader van het hiervoor in 3.2 vermelde onderzoek belanghebbende een aantal vragen gesteld. Bij fax van 15 oktober 2002 heeft belanghebbende op deze vragen geantwoord.
Bij brief van 16 oktober 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld het boekenonderzoek op te schorten, omdat volgens hem was gebleken dat bij belanghebbende geen of althans onvoldoende bereidheid bestond tot medewerking aan het onderzoek.
Na overleg hebben de betrokken partijen afgesproken dat het boekenonderzoek op 8 november 2002 zou worden voortgezet.
3.4. Na afronding van dit voortgezette onderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 27 maart 2003 aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslagen, boetes en aanslagen opgelegd.
4. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van de door de Minister voorgestelde middelen
5.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur de bevoegdheid tot navordering van inkomstenbelasting over het jaar 1999 heeft verspeeld door de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor dat jaar op 9 oktober 2002 op te leggen. Daartoe heeft het Hof overwogen dat de termijn voor het opleggen van de aanslag op dat moment nog niet dreigde te verstrijken en dat de Inspecteur zonder bezwaren de uitkomsten van het in september 2002 aangevangen onderzoek had kunnen afwachten.
Het eerste middel werpt tegen dit oordeel op dat de aanslag voor het jaar 1999 is opgelegd op basis van de bevindingen van het door de Inspecteur in oktober 2002 opgeschorte onderzoek. Aangezien de aanslag is opgelegd met dagtekening 9 oktober 2002 en in het kader van het onderzoek, dat op 16 oktober 2002 werd opgeschort, nog op 14 oktober 2002 vragen zijn gesteld aan belanghebbende, mist het middel feitelijke grondslag. Het middel faalt in zoverre.
5.2. Het eerste middel betoogt voor het overige dat het Hof heeft nagelaten zich uit te laten over de door de Inspecteur aangevoerde stelling dat belanghebbende met betrekking tot de onjuistheden in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 te kwader trouw was en dat uit dien hoofde nagevorderd kon worden zonder de aanwezigheid van een nieuw feit. Het middel faalt ook in zoverre. Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, blijkt niet uit de uitspraak van het Hof of de stukken van het geding dat de Inspecteur bedoelde stelling voor het Hof of voor de Rechtbank heeft aangevoerd.
5.3. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de Inspecteur de toegepaste correcties terecht als loon van belanghebbende uit haar dienstbetrekking bij de BV heeft aangemerkt en dat gelet op het feit dat die loonbestanddelen niet in de aangiften van de BV zijn aangegeven, de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de correcties netto-inkomsten vormen welke te dezen gebruteerd in aanmerking dienen te worden genomen. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de aan de BV over de jaren 1997, 1998 en 2000 opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen als voorheffing dienen te worden verrekend met de onderhavige (navorderings)aanslagen over de jaren 1997, 1998 en 2000.
5.4. Tegen het hiervoor in 5.3 laatstvermelde oordeel richt zich het tweede middel met het betoog dat de werkgever van belanghebbende, de BV, de loonbelasting niet heeft afgezonderd en afgedragen, dat belanghebbende daarvan op de hoogte was, dat de BV de nageheven loonbelasting niet heeft betaald en failliet is gegaan, en dat het voor het Hof duidelijk moest zijn dat de loonbelasting na het faillissement van de BV in 2003 niet zou worden betaald. Onder deze omstandigheden, aldus nog steeds het middel, gaat het te ver dat het Hof in het kader van de beoordeling van de redelijke schatting niet-afgedragen dan wel niet-betaalde loonbelasting verrekent met de verschuldigde inkomstenbelasting.
5.5. Het middel faalt ook in zoverre. Uit de uitspraak van het Hof of de stukken van het geding blijkt niet dat die stelling door de Inspecteur reeds voor het Hof of voor de Rechtbank is aangevoerd. Die stelling vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor de cassatieprocedure geen mogelijkheid biedt.
6. Beoordeling ambtshalve
6.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de over de jaren 1997, 1998 en 2000 aan de BV opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen ten bedrage van ƒ 64.970 (€ 29.482), ƒ 313.032 (€ 142.047) respectievelijk ƒ 187.694 (€ 85.171) als voorheffing moeten worden verrekend met de onderhavige (navorderings-)aanslagen over die jaren waarin de gebruteerde loonbestanddelen zijn begrepen. Vervolgens heeft het Hof die bedragen kennelijk per abuis in mindering gebracht op de belastbare inkomens over die jaren, en dus niet op de daarover verschuldigde bedragen aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De Hoge Raad zal deze misslag herstellen.
6.2. In verband met het hiervoor in 6.1 overwogene, dient de boete die verband houdt met de over het jaar 1997 opgelegde navorderingsaanslag naar evenredigheid en met inachtneming van de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden te worden verminderd tot een bedrag van ƒ 42.000 (€ 19.058).
6.3. Voor het jaar 1998 betekent het hiervoor in 6.1 overwogene dat belanghebbende geen inkomstenbelasting verschuldigd is. De in dat verband opgelegde boete dient daarom te vervallen.
6.4. Het vorenstaande vormt aanleiding voor de Hoge Raad te oordelen dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
7. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep van de Minister van Financiën ongegrond,
verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,
vernietigt de uitspraken van het Hof en van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1997 en 1998, op de daarbij gegeven boetes en op de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000,
vernietigt de uitspraken van de Inspecteur betreffende de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1997 en 1998, alsmede de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000,
vermindert de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1997 tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 325.023 (€ 147.489), onder verrekening van het hiervoor in 6 vermelde bedrag van ƒ 64.970 (€ 29.482) aan loonbelasting/premie volksverzekeringen, vermindert de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1998 tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 598.449 (€ 271.564), onder verrekening van het hiervoor in 6 vermelde bedrag van ƒ 313.032 (€ 142.047) aan loonbelasting/premie volksverzekeringen,
vermindert de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 368.118 (€ 167.044), onder verrekening van het hiervoor in 6.1 vermelde bedrag van ƒ 187.694 (€ 85.171) aan loonbelasting/premie volksverzekeringen, vermindert de boete met betrekking tot de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1997 tot een bedrag van ƒ 42.000 (€ 19.058),
vernietigt de boetebeschikking met betrekking de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1998, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 110,
en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet, en de raadsheren E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2011.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Minister ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.