Home

Hoge Raad, 04-05-2012, BQ7341, 10/02525

Hoge Raad, 04-05-2012, BQ7341, 10/02525

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 mei 2012
Datum publicatie
4 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BQ7341
Formele relaties
Zaaknummer
10/02525

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Artikelen 8, 15 en 27, lid 4, Wet OB 1968. Door de slachterij voldane heffing-PVV en premie-CBS worden afgewenteld op de leverancier van de slachtdieren. Bij gebrek aan een zelfstandige juridische titel deze bedragen van de leverancier te vorderen, mogen zij niet als deel van de vergoeding voor de slachtdieren in aanmerking worden genomen.

Uitspraak

4 mei 2012

nr. 10/02525

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. c.s. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 mei 2010, nr. BK-09/00438, betreffende een beschikking inzake omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak 1 november 2004 tot en met 30 november 2004. Dit verzoek is door de Inspecteur bij beschikking van 30 november 2004 ingewilligd, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 07/2553 OB) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en de Inspecteur opgedragen een aanvullende teruggaaf te verlenen.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 16 mei 2011 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende exploiteerde een slachterij en kocht in dat kader slachtvarkens van veehouders en veehandelaren.

3.1.2. In het onderhavige tijdvak heeft belanghebbende 32 slachtvarkens gekocht en geleverd gekregen van een veehouder op wie artikel 27, leden 1 en 2, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) van toepassing was.

3.1.3. Belanghebbende heeft ter zake van de hiervoor in 3.1.2 bedoelde leveringen een afrekening opgemaakt. Die afrekening vermeldt een door belanghebbende aan de veehouder verschuldigd bedrag van € 3369,82. Op dit bedrag is op de afrekening € 54,72 aan diverse premies en heffingen in mindering gebracht, zodat een door belanghebbende aan de veehouder te betalen bedrag resteert van € 3315,10. Het bedrag voor premies en heffingen bestaat - naast enkele hier niet ter zake doende inhoudingen ten belope van € 12,48 - uit een heffing van het Productschap Vee en Vlees (hierna: het PVV) van € 31,04 en een premie aan de N.V. Centraal Bureau Slachtveeverzekeringen (hierna: het CBS) van € 11,20.

3.1.4. Krachtens diverse verordeningen heft het PVV verplichte bijdragen van de in de sector werkzame bedrijven, onder meer van varkensslachterijen. Een deel van de van een slachterij geheven bijdrage (hierna: de heffing-PVV) dient ter bekostiging van op varkenshouders gerichte belangenbehartiging.

3.1.5. Ingevolge de Verordening verzekering Slachtdieren 2003 van het PVV (hierna: de verzekeringsverordening) is het verboden varkens te slachten, tenzij de dieren zijn verzekerd tegen het zogenoemde slachtrisico. Het slachtrisico is in essentie het risico dat wordt gelopen in verband met de gehele of gedeeltelijke afkeuring van geslachte varkens. De plicht tot verzekeren van het slachtrisico rust op de slachterij. De slachterijen verzekeren de aangekochte slachtvarkens (verplicht) bij het CBS. Bij afkeuring van een slachtvarken of een deel daarvan vergoedt het CBS de schade aan belanghebbende.

3.1.6. Belanghebbende heeft bij haar aangifte omzetbelasting voor het onderhavige tijdvak het bedrag van de in artikel 27, lid 4, van de Wet bedoelde aftrek ter zake van de hiervoor in 3.1.2 bedoelde leveringen berekend op 5,1 percent van € 3315,10, afgerond € 169.

3.1.7. In het tegen de onderhavige beschikking ingediende bezwaarschrift heeft belanghebbende zich - in afwijking van haar aangifte - op het standpunt gesteld dat voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding in de zin van artikel 27, lid 4, van de Wet ook de heffing-PVV en de premie-CBS, in totaal € 42,24, in aanmerking moeten worden genomen, zodat het bedrag van de aftrek moet worden berekend op 5,1 percent van (€ 3315,10 + € 42,24 =) € 3357,34, afgerond € 171.

3.2.1. Naar het oordeel van het Hof bedroeg het in rekening gebrachte bedrag als bedoeld in artikel 27, lid 4, van de Wet € 3315,10. In dit verband heeft het Hof overwogen dat zowel de heffing-PVV als de premie-CBS door belanghebbende zijn verschuldigd, dat de afwenteling van de heffing-PVV en de premie-CBS op haar leveranciers onverlet laat dat zij kostenposten vormen die opkomen in haar bedrijfsuitoefening, en dat de mate van verrekening of afwenteling niet voortvloeit uit een overeenkomst tot het verrichten van een prestatie door belanghebbende jegens de leverancier.

3.2.2. Het Hof heeft, ten slotte, het beroep van belanghebbende op het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 23 november 2009, nr. CPP2009/674, Stcrt. 2009, 18103, V-N 2009/64.17, verworpen, reeds omdat de heffing-PVV en de premie-CBS naar hun aard geen doorlopende posten zijn.

3.3. Tegen de hiervoor in 3.2.1 omschreven oordelen van het Hof richt zich middel 1, onder meer met het betoog dat de heffing-PVV en de premie-CBS met de ter zake van de levering van de slachtvarkens overeengekomen vergoeding worden verrekend krachtens een op de hiervoor in 3.1.4 bedoelde publiekrechtelijke verordeningen en op de verzekeringsverordening te gronden recht op verhaal op de leverancier van de varkens. Dit betekent, aldus middel 1, dat de met deze heffing en premie gemoeide bedragen deel uitmaken van het totale bedrag dat belanghebbende aan de leverancier diende te vergoeden wegens de levering van de varkens en dat deze bedragen voor de toepassing van artikel 27, lid 4, van de Wet op dat totale bedrag derhalve niet in mindering komen.

3.4. Op de afrekening ter vermindering in rekening gebrachte bedragen als de heffing-PVV en de premie-CBS zouden niet het bedrag van de vergoeding voor de levering van varkens beïnvloeden wanneer de afnemer krachtens een zelfstandige - derhalve niet van de koopovereenkomst deel uitmakende - juridische titel het recht heeft deze bedragen aan de leverancier in rekening te brengen. Deze titel kan ook publiekrechtelijk van aard zijn. Het oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval de mate van verrekening of afwenteling niet voortvloeit uit een overeenkomst tot het verrichten van een prestatie door belanghebbende jegens de leverancier en, zo begrijpt de Hoge Raad, derhalve van een verrekenpost in bovengenoemde zin geen sprake is, gaat derhalve uit van een te beperkte maatstaf. Middel 1 is in zoverre gegrond.

Het middel kan echter in zoverre niet tot cassatie leiden. In cassatie is niet bestreden 's Hofs oordeel dat geen sprake is van een overeenkomst tot het verrichten van een prestatie door belanghebbende jegens de leverancier. Voorts heeft belanghebbende voor het Hof niet gesteld dat het recht de heffing-PVV en de premie-CBS te verhalen op de leveranciers berust op een andere zelfstandige privaatrechtelijke titel. Ten slotte is noch in de hiervoor in 3.1.4 bedoelde verordeningen noch in de verzekeringsverordening geregeld dat de varkensslachterijen de heffing-PVV respectievelijk de premie-CBS in rekening kunnen brengen aan de leveranciers van de varkens. Dit een en ander leidt tot de conclusie dat de met de heffing-PVV en premie-CBS gemoeide bedragen van invloed zijn op het bedrag dat als vergoeding ter zake van de levering van de varkens door de leverancier in rekening is gebracht, zodat zij dit bedrag verminderen.

3.5. Voor het overige falen de middelen. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, A.R. Leemreis, E.N. Punt en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2012.