Home

Hoge Raad, 22-06-2012, BR6294, 10/03228

Hoge Raad, 22-06-2012, BR6294, 10/03228

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 juni 2012
Datum publicatie
22 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BR6294
Formele relaties
Zaaknummer
10/03228

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Artikel 4, letter a, Wet Vpb (tekst 2005) en artikel 6 Wet Vpb. Is belanghebbende, een stichting die eenmaal per jaar een tweedaags muziekfestival organiseert, onderworpen aan vennootschapsbelasting?

Uitspraak

22 juni 2012

Nr. 10/03228

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 december 2010, nr. 09/00488, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede een verzuimboete.

De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd, waarbij de boete is verminderd tot € 68 en de belastbare winst ten bedrage van € 46.762 is verrekend met een verlies uit voorgaande boekjaren tot hetzelfde bedrag, resulterend in een belastbaar bedrag van nihil.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 07/2240) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep voor zover betreffende de beschikking inzake verrekening verlies gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur betreffende de beschikking inzake verrekening verlies vernietigd, het met de belastbare winst verrekende verlies nader vastgesteld op € 38.598 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 14 juli 2011 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van 's Hofs uitspraak en verwijzing van het geding.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende organiseert eenmaal per jaar een tweedaags muziekfestival te Z onder de naam A. Zij heeft volgens artikel 2 van haar statuten als doel:

"a. het organiseren van muzikale evenementen zonder commerciële doeleinden, en voorts al hetgeen met een of ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.

b. het eventueel ten gevolge van het sub a bedoelde organiseren overblijvende saldo zal worden aangewend voor een liefdadig doel, telkens vast te stellen door het bestuur."

3.1.2. Het festival wordt door de bestuursleden van belanghebbende in hun vrije tijd georganiseerd. Zij ontvangen geen vergoeding. Belanghebbende maakt voorts gebruik van de diensten van ongeveer 450 vrijwilligers die voor deze diensten ook geen vergoeding ontvangen. Belanghebbende heeft in 2005 een bedrag van € 10.365 betaald aan verenigingen ter zake van door (leden van) die verenigingen (als vrijwilliger) verleende diensten. De artiesten treden op tegen de voor hen gangbare gage. Doel van het festival is een grotere bekendheid te geven aan de muziekstijl rhythm and blues.

3.1.3. In de jaren 2006 en 2007 trok het festival respectievelijk ongeveer 4500 en 5000 betalende bezoekers. De resultaten van belanghebbende van de jaren 1996 tot en met 2006 waren wisselend negatief en positief. Het eigen vermogen per 31 december 2004 bedroeg € 36.551.

3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting, en zo ja, of zij van de belasting is vrijgesteld omdat zij een lichaam is als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de vennootschapbelasting 1969 (tekst 2005, hierna: de Wet).

3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende (potentieel) in concurrentie treedt met naar de winst belaste organisatoren van andere festivals en muziekevenementen, waarmee het Hof kennelijk heeft bedoeld dat de door de Inspecteur gestelde en aannemelijk gemaakte feiten de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende in concurrentie treedt als bedoeld in artikel 4, letter a, van de Wet. Tegen de achtergrond van artikel 4, letter a, van de Wet moet, aldus nog steeds het Hof, worden geconcludeerd dat belanghebbende een onderneming drijft als bedoeld in artikel 2, lid 1, letter d, van de Wet. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het door belanghebbende aangevoerde argument dat (horeca)ondernemingen binnen Z blij zijn met het festival, kennelijk - en naar het oordeel van het Hof ten onrechte - ervan uitgaat dat bij de vraag of in concurrentie wordt getreden met belaste ondernemers, slechts moet worden gekeken naar ondernemers uit Z en de directe omgeving van Z.

3.3.2. Voor zover het middel zich tegen deze oordelen richt met de klacht dat het Hof een te ruime maatstaf heeft aangelegd, faalt het. 's Hofs oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en kunnen als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie voor het overige niet op juistheid worden getoetst.

3.4. Voor zover het middel klaagt dat het Hof ten onrechte in het midden heeft gelaten of belanghebbende naar winst streefde, faalt het evenzeer. Het Hof kon in het midden laten of sprake is van een winststreven, aangezien het belanghebbende belastingplichtig heeft geacht op grond van artikel 4, letter a, van de Wet.

3.5.1. Het middel bestrijdt voor het overige `s Hofs oordeel dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor de vrijstelling die is opgenomen in artikel 6 van de Wet.

3.5.2. Het Hof heeft dienaangaande geoordeeld dat belanghebbende geen lichaam is waarbij de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat. Belanghebbende heeft volgens het Hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij haar een ander belang op de voorgrond staat dan het organiseren van festivals in Z, dat wil zeggen een ontmoeting tussen publiek en artiesten en het bieden van het bijbehorende kader. Het enkel organiseren van deze festivals is naar het oordeel van het Hof niet voldoende voor de conclusie dat sprake is van de behartiging van een algemeen maatschappelijk of sociaal belang als bedoeld in artikel 6 van de Wet.

3.5.3. De hiervoor in 3.5.2 weergegeven oordelen geven geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent hetgeen dient te worden verstaan onder `lichamen, bij welke de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat' als bedoeld in voormeld artikel 6 en kunnen, als berustend op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De oordelen zijn ook niet onbegrijpelijk.

3.6. Gelet op al het vorenoverwogene faalt het middel in zijn geheel.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.