Home

Hoge Raad, 27-01-2012, BV0294, 11/02593

Hoge Raad, 27-01-2012, BV0294, 11/02593

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 januari 2012
Datum publicatie
27 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV0294
Formele relaties
Zaaknummer
11/02593

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 3.54 Wet IB 2001. Onderneming gestaakt?

Uitspraak

27 januari 2012

nr. 11/02593

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 april 2011, nr. 09/00457, betreffende aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de premie ingevolge de Ziekenfondswet, alsmede beschikkingen als bedoeld in artikel 3.151, lid 1, en artikel 3.153, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur bij beschikkingen het verlies uit werk en woning van dat jaar vastgesteld op nihil en heeft hij door hem vastgestelde verliezen van belanghebbende over voorgaande kalenderjaren verrekend met het belastbare inkomen uit werk en woning over het jaar 2005.

De aanslagen en de beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 09/295) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verminderd, de aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet alsmede de beschikking tot verrekening van verliezen uit voorgaande kalenderjaren vernietigd, en het verlies uit werk en woning van 2005 vastgesteld op € 166.823. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende had met zijn echtgenote een samenwerkingsverband in de vorm van een vennootschap onder firma, waarin zij in Z een hotel-café-restaurant (hierna: de onderneming) exploiteerden in een tot het vermogen van de vennootschap onder firma behorend pand (hierna: het pand).

3.1.2. De omzet van de onderneming liep in de jaren voor 2005 terug, onder meer als gevolg van financiële problemen van een van de grote afnemers.

3.1.3. Belanghebbende heeft in de eerste helft van 2005 besprekingen gevoerd met exploitanten van horecaondernemingen in en nabij Z met het oog op een mogelijke overname van die ondernemingen.

3.1.4. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 4 januari 2005 met een derde een koopovereenkomst gesloten (hierna: de koopovereenkomst). Op grond van de koopovereenkomst hebben zij op 7 september 2005 het pand en de inventaris aan die derde geleverd. In de koopovereenkomst is geen beding opgenomen dat belanghebbende en zijn echtgenote verbiedt in dezelfde gemeente een onderneming met een gelijke identiteit of uitstraling te exploiteren. De dienstbetrekkingen met het personeel zijn in 2006 beëindigd. Een andere exploitant heeft nadien in het pand onder de oude naam een hotel-café-restaurant geëxploiteerd.

3.1.5. In november 2007 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een eetcafé met bovenwoning in Q gekocht. Deze onroerende zaak is in 2008 weer verkocht, omdat de exploitatie van een horecagelegenheid in die onroerende zaak zoals die belanghebbende en zijn echtgenote voor ogen stond niet mogelijk bleek.

3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende ter zake van de bij de hiervoor in 3.1.4 genoemde verkoop gerealiseerde boekwinst een herinvesteringsreserve mocht vormen of dat daaraan in de weg stond dat belanghebbende zijn onderneming in 2005 heeft gestaakt.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat wanneer belanghebbende zijn bedoeling zou realiseren in de omgeving van Q een gelegenheid te vinden voor de exploitatie van een hotel-café-restaurant met voldoende kamers om een bus toeristen onder te brengen, de identiteit van de door belanghebbende gedreven onderneming behouden zou blijven en dat daarom geen sprake was van staking van de onderneming. Het Hof heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat het personeel op 31 december 2005 nog in dienst van belanghebbende was en dat belanghebbende goodwill en naamsbekendheid als restaurateur in de gemeente Q en omgeving had, die hij dan zou kunnen benutten.

Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat - anders dan het middel kennelijk veronderstelt - het Hof niet heeft vastgesteld of geoordeeld dat belanghebbende zijn gehele onderneming heeft overgedragen. Het middel berust in zoverre op een onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak.

Gelet op het vorenstaande faalt het middel.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 11/02594 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1748, derhalve € 874, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2012.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 454.