Hoge Raad, 09-03-2012, BV8185, 11/00223
Hoge Raad, 09-03-2012, BV8185, 11/00223
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 maart 2012
- Datum publicatie
- 9 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BV8185
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9619, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/00223
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 8 Wet Vpb 1969. Valutawijzigingen.
Uitspraak
9 maart 2012
nr. 11/00223
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 november 2010, nr. P08/00819, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede een boete. De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/6767) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de boetebeschikking vernietigd en de aanslag verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslag en de boete verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel voert aan dat het Hof de verklaringen van de getuigen bij voorbaat als bewijs heeft gediskwalificeerd. Het middel berust op een verkeerde lezing van de uitspraak van het Hof. Het Hof heeft bij de totstandkoming van het oordeel dat belanghebbende geen zakelijke reden had eerder dan met ingang van 21 maart 2002 rekening te houden met de valutawijziging van de lening in US-dollar en niet eerder dan met ingang van 1 oktober 2002 met de wijziging van de valuta in euro, rekening gehouden met de verklaringen van D en F. Het Hof heeft echter geoordeeld dat deze verklaringen onvoldoende zijn om het door het Hof in zijn overweging 4.2.8 geformuleerde bewijsvermoeden te ontkrachten. Het middel faalt derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende geen zakelijke reden had eerder dan met ingang van 21 maart 2002 rekening te houden met de valutawijziging van de lening in US-dollar en niet eerder dan met ingang van 1 oktober 2002 met de wijziging van de valuta in euro. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de in de overeenkomst opgenomen terugwerkende kracht van de valutawijzigingen op onzakelijke overwegingen berustte en dat het hieruit voortvloeiende verlies daarom niet ten laste van de winst van belanghebbende kan worden gebracht. Anders dan het tweede middel betoogt, is het Hof dus niet ervan uitgegaan dat partijen, anders dan in de overeenkomsten is bepaald, zijn overeengekomen de valuta van de lening per 21 maart 2002 respectievelijk 1 oktober 2002 om te zetten. Ook dit middel faalt mitsdien wegens het ontbreken van feitelijke grondslag.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2012.