Home

Hoge Raad, 20-04-2012, BW3320, 11/03398

Hoge Raad, 20-04-2012, BW3320, 11/03398

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 april 2012
Datum publicatie
20 april 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW3320
Formele relaties
Zaaknummer
11/03398

Inhoudsindicatie

Art. 8:45, lid 1, art. 8:74, lid 1 en art. 8:75, lid 1, Awb en art. 27o AWR. Ten onrechte geen vergoeding griffierecht toegekend ter zake van gegrond beroep. Ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend ter zake van het geven van schriftelijke inlichtingen.

Uitspraak

20 april 2012

Nr. 11/03398

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 juni 2011, nr. 08/00350, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/5730) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Op grond van artikel 27o van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 8:74, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) had het Hof daarom moeten gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem bij de Rechtbank betaalde griffierecht vergoedt. Belanghebbende klaagt er terecht over dat het Hof dit achterwege heeft gelaten.

3.2. Voorts klaagt belanghebbende er terecht over dat het Hof bij de berekening van de veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb, voorbij is gegaan aan de kosten van belanghebbende ter zake van het geven van schriftelijke inlichtingen door de gemachtigde van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:45, lid 1, van de Awb (0,5 punt), alsmede ter zake van diens reactie op de schriftelijke inlichtingen van de Inspecteur (0,5 punt).

3.3. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1 en 3.2 is overwogen, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover daarbij een veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van het door belanghebbende bij de Rechtbank betaalde griffierecht achterwege is gebleven en voor zover de Inspecteur is veroordeeld in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 966,

gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 39,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 112, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2012.