Hoge Raad, 23-11-2012, BW4102, 11/02321
Hoge Raad, 23-11-2012, BW4102, 11/02321
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 november 2012
- Datum publicatie
- 23 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BW4102
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW4102
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2011:5677, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/02321
Inhoudsindicatie
Art. 12a Wet LB 1964. Art. 4.6 Wet IB 2001. Heeft betrokkene een aanmerkelijk belang in een BV waarvan de aandelen worden gehouden door een vereniging?
Uitspraak
23 november 2012
nr. 11/02321
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 april 2011, nr. BK-10/00035, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 07/8343 LB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 11 april 2012 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep en verwijzing.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbendes bedrijfsactiviteiten betreffen onder meer advisering, het afnemen van psychologische testen, studiebegeleiding en bedrijfsconsultancy.
3.1.2. Belanghebbende heeft in 2004 in opdracht van een derde door A (hierna: A) werkzaamheden doen verrichten en daarvoor een bedrag van € 51.835 inclusief btw ontvangen.
3.1.3. Alle aandelen in het kapitaal van belanghebbende worden gehouden door de vereniging G (hierna: de vereniging).
3.1.4. De leden van de vereniging waren eind 2004: A, zijn echtgenote en hun drie kinderen. A en zijn echtgenote hebben in de algemene ledenvergadering ieder 50 stemmen en de kinderen ieder één stem.
3.1.5. De statuten van de vereniging houden onder meer in:
"(...)
Doel
Artikel 2
1. De vereniging heeft ten doel het bevorderen van de onderlinge band tussen de leden van de vereniging mede gericht op een verhoging van de kennis van de leden met betrekking tot de effectiviteit en efficiency van menselijke processen in een generieke omgeving en voorts het verhogen van het persoonlijk en maatschappelijk welzijn van de leden, en al hetgeen daarmede rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
2. De vereniging tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
- het regelmatig organiseren van reizen en excursies, alsook het houden van bijeenkomsten voor haar leden;
- het regelmatig organiseren van (studie)bijeenkomsten waarbij de leden hun vaardigheden en kennis op technologisch gebied en de toepassing daarvan in een onderwijs- en een andere generieke omgeving kunnen verhogen
(...)."
3.1.6. Belanghebbende heeft in de jaren 2002 tot en met 2004 dividend aan de vereniging uitgekeerd tot een totaalbedrag
van € 7500 à € 8000. De vereniging heeft dit dividend vrijwel geheel besteed aan studie- en cultuurreizen van de leden.
3.1.7. De Inspecteur heeft met toepassing van de gebruikelijkloonregeling van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2004; hierna: de Wet LB 1964) de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3.2. Voor het Hof was in geschil, voor zover in cassatie van belang, of A in 2004 in belanghebbende een aanmerkelijk belang had als bedoeld in artikel 12a van de Wet LB 1964, dat wil zeggen een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 2001. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de vereniging de aandelen in belanghebbende voor rekening en risico van A en zijn echtgenote hield en dat de vereniging slechts formeel aandeelhouder was. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk. Hiervan uitgaande is het oordeel van het Hof dat A en zijn echtgenote een aanmerkelijk belang in belanghebbende hadden juist. Hierop stuit het vierde middel af.
3.4. Ook de overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.W.C. Feteris, R.J. Koopman en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2012.