Home

Hoge Raad, 27-04-2012, BW4153, 11/03540

Hoge Raad, 27-04-2012, BW4153, 11/03540

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 april 2012
Datum publicatie
27 april 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW4153
Formele relaties
Zaaknummer
11/03540

Inhoudsindicatie

Belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992; artikel 16, leden 1 en 5, Wet BPM; artikel 1, aanhef en letter j, en artikel 2, lid 3, Wet personenvervoer 2000. Gebruik van taxi-auto voor bedrijfsmatig vervoer van personen tegen betaling?

Uitspraak

27 april 2012

Nr. 11/03540

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X V.O.F. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 juli 2011, nr. 11/00132, betreffende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 07/2735) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

2. Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën bij arrest van de Hoge Raad van 25 februari 2011, nr. 09/02514, LJN BN8042, BNB 2011/122, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar vernietigd, alsmede de naheffingsaanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

4. Beoordeling van het middel

4.1. De Hoge Raad heeft in het hiervoor in 2 vermelde arrest geoordeeld dat voor de beoordeling of belanghebbende de in geding zijnde personenauto's tijdens de onderwerpelijke ritten naar en vanuit Spanje heeft gebruikt voor het in het kader van haar onderneming verrichten van taxivervoer, niet bepalend is dat voor dat vervoer een zakelijke vergoeding is gevraagd. Andere omstandigheden kunnen de conclusie rechtvaardigen dat de auto niettemin in de particuliere sfeer is gebruikt.

4.2. Het Hof heeft in aanmerking genomen dat tijdens de bedoelde ritten met de auto's vier personen zijn vervoerd die familie van elkaar zijn, namelijk beide vennoten - echtgenoten van elkaar - en hun (schoon)zus en zwager, dat deze vier personen voor een gezamenlijke vakantie in dezelfde vakantiebungalow in Spanje hebben verbleven, dat de verblijfskosten van deze vakantiebungalow gelijkelijk zijn verdeeld tussen de beide vennoten en de (schoon)zus en zwager, alsmede dat de beide vennoten een bijdrage hebben geleverd in de kosten van de ritten naar Spanje en terug.

Het Hof heeft geoordeeld dat de ritten van Nederland naar Spanje en terug voor ten minste 50 percent in de particuliere sfeer hebben plaatsgevonden, zodat ten minste de helft van de in totaal met de auto's naar Spanje en terug afgelegde kilometers niet kunnen worden toegerekend aan taxivervoer (personenvervoer tegen betaling) in de zin van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet PV). Hiervan uitgaande heeft het Hof vervolgens vastgesteld dat - in het licht van alle met de auto's afgelegde kilometers - voor de beide auto's niet is voldaan aan het in artikel 16, lid 5, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) neergelegde vereiste voor teruggaaf van belasting van personenauto's en motorrijwielen.

Tegen deze oordelen richt zich het middel.

4.3. Vooropgesteld wordt dat voor de toepassing van zowel de Wet PV als de Wet BPM een met een auto gemaakte rit niet anders kan worden aangemerkt dan als een rit in het kader van taxivervoer ofwel als een andere rit. In zoverre getuigt het oordeel van het Hof dat de ritten naar Spanje en terug voor ten minste de helft van de gereden kilometers in de particuliere sfeer hebben plaatsgevonden van een onjuiste rechtsopvatting. In 's Hofs oordeel ligt echter besloten het oordeel dat het karakter van het vervoer naar Spanje en terug niet in overwegende mate taxivervoer is geweest. Daarvan uitgaande heeft het Hof de met de auto's gemaakte ritten naar Spanje en terug zonder schending van artikel 16, lid 1, van de Wet BPM ten grondslag kunnen leggen aan zijn oordeel dat de auto's niet nagenoeg geheel zijn gebruikt voor taxivervoer in de zin van dat artikellid. Dat oordeel kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Mitsdien kan het middel niet tot cassatie leiden.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2012.