Home

Hoge Raad, 05-10-2012, BW4758, 11/03239

Hoge Raad, 05-10-2012, BW4758, 11/03239

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 oktober 2012
Datum publicatie
5 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW4758
Formele relaties
Zaaknummer
11/03239

Inhoudsindicatie

Artikel 15a, lid 1, letter j, Wet LB 1964. Artikel 9a, lid 1, Uitvoeringsbesluit LB 1965. 30%-regeling. Duitse pijpfitter bezit geen specifieke deskundigheid.

Uitspraak

5 oktober 2012

Nr. 11/03239

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 juni 2011, nr. BK-10/00235, betreffende na te melden beschikking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Bij beschikking van 18 juni 2009 heeft de Inspecteur afwijzend beslist op een verzoek van belanghebbende tot toepassing van de 30%-regeling, als bedoeld in artikel 9a, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 09/6512 LB) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de beschikking vernietigd en de Inspecteur opgedragen een nieuwe beschikking vast te stellen waarbij belanghebbendes verzoek wordt ingewilligd.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 12 april 2012 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende exploiteert een onderneming waarvan de werkzaamheden onder meer bestaan uit het aanleggen van pijpleidingen. Op 1 augustus 2007 is bij belanghebbende als eerste pijpfitter in dienst getreden A (hierna: A). A, geboren in 1959, woont in Duitsland, heeft de Duitse nationaliteit en heeft in verband met het verrichten van zijn werkzaamheden een huis gehuurd in R (Nederland).

3.1.2. A heeft in Duitsland een opleiding tot "Instandhaltungsmechaniker" gevolgd, aangevuld met enkele specifieke certificaten. De opleiding is in Duitsland een opleiding op LBO-niveau. Een vergelijkbare opleiding bestaat in Nederland niet.

3.1.3. A is sinds de afronding van de hiervoor bedoelde opleiding werkzaam als pijpfitter. A is inmiddels ervaren. Ervaren pijpfitters waren in de jaren waarop het geschil betrekking heeft schaars in Nederland.

3.1.4. Belanghebbende en A hebben op 13 mei 2009 de Inspecteur verzocht om toepassing van de 30%-regeling.

3.2.1. Voor het Hof was in geschil of A bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst specifieke deskundigheid bezat in de zin van artikel 9a, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit.

3.2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat A over de vaardigheden van een ervaren pijpfitter beschikt, maar dat van een ervaren pijpfitter niet kan worden gezegd dat hij specifieke deskundigheid bezit in de zin van de 30%-regeling. Aan dat oordeel heeft het Hof het volgende ten grondslag gelegd. Pijpfitten is een vak dat op het niveau van lager- of middelbaar beroepsonderwijs kan worden geleerd en bij een opleiding op dat niveau kan niet worden gezegd dat sprake is van een hoog gekwalificeerde of gespecialiseerde opleiding. Het ontbreken van een gestructureerde opleiding in Nederland maakt de bekwaamheid van een gekwalificeerd pijpfitter niet tot een specifieke deskundigheid en daarin ligt besloten dat pijpfitters in Nederland geen know-how brengen vanwege een gespecialiseerde opleiding die in Nederland niet wordt gegeven. De benoeming van A tot "eerste pijpfitter" en het gegeven dat op de Nederlandse arbeidsmarkt schaarste heerste aan ervaren pijpfitters en dat aan pijpfitters strenge eisen werden gesteld, brengen niet mee dat A over de vereiste specifieke deskundigheid beschikt, aldus het Hof.

3.3.1. Het eerste middel betoogt, onder verwijzing naar de toelichting op de toenmalige 35%-regeling in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243, dat het ontbreken van een opleiding tot pijpfitter in Nederland met zich brengt dat inkomende goed opgeleide pijpfitters uit het buitenland alhier know-how brengen die zonder hun komst niet voorhanden zou zijn geweest en dat het andersluidende oordeel van het Hof onbegrijpelijk is. Het middel verwijt het Hof voorts dat het niet heeft uitgelegd waarom de opleiding tot pijpfitter geen gespecialiseerde opleiding is.

3.3.2. 's Hofs oordeel dat van de beroepsopleiding die benodigd is om pijpfitter te worden, niet kan worden gezegd dat die opleiding hooggekwalificeerd of gespecialiseerd is, is tegen de achtergrond van de hiervoor in 3.2.2 weergegeven overwegingen niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van het ontbreken van een gestructureerde opleiding tot pijpfitter in Nederland. Het enkele ontbreken van een dergelijke opleiding dwingt niet tot de slotsom dat ervaren pijpfitters een specifieke deskundigheid bezitten in de zin van de 30%-regeling. Het eerste middel faalt derhalve.

3.4. Ook de overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.W.C. Feteris, R.J. Koopman en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2012.