Hoge Raad, 30-11-2012, BW9073, 11/05198
Hoge Raad, 30-11-2012, BW9073, 11/05198
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 november 2012
- Datum publicatie
- 30 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BW9073
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW9073
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2011:BU2111, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/05198
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Belastingregeling voor het Koninkrijk. Art. 35b, lid 7, van de BRK, plaats van werkelijke leiding, temporele werking wettelijk bewijsvermoeden, aantonen.
Uitspraak
30 november 2012
Nr. 11/05198
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Beheermaatschappij B.V. statutair gevestigd te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 18 oktober 2011, nrs. 10/00308, 10/00309 en 10/00310, betreffende aanslagen in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2001, 2002 en 2003 aanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd. De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2001, het bedrag van het verlies van dat jaar bij beschikking vastgesteld. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 08/3213, 08/3214 en 08/3215) heeft het tegen de uitspraken ingestelde beroep met betrekking tot de aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2001 en 2003 gegrond verklaard, die uitspraken van de Inspecteur vernietigd en het verlies voor het jaar 2001 op een hoger bedrag vastgesteld en de aanslag voor het jaar 2003 verminderd. Het tegen de uitspraak ingestelde beroep met betrekking tot de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 is ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak met betrekking tot de aanslagen voor de jaren 2001 tot en met 2003 beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 31 mei 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is opgericht naar Nederlands recht en statutair gevestigd te Z. Enig aandeelhouder van belanghebbende is Stichting A (hierna: de Stichting). De certificaten van aandelen in belanghebbende zijn in bezit van B (hierna: B), woonachtig in Nederland. B is bestuurder van de Stichting.
3.1.2. Tot in ieder geval 1 juli 2001 was belanghebbende feitelijk gevestigd in Nederland.
3.1.3. Bij aandeelhoudersbesluit van 1 juni 2001 is E N.V. (hierna: E) met ingang van 1 juli 2001 benoemd tot directeur van belanghebbende. Op 1 juli 2001 is het kantooradres van belanghebbende gewijzigd in b-straat 1 te R, Curaçao, Nederlandse Antillen. Belanghebbende is per 1 juli 2001 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in de Nederlandse Antillen. Voorts is E per 1 juli 2001 als bestuurder van belanghebbende ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal S.
3.1.4. Op 25 januari 2002 hebben de fiscale autoriteiten op Curaçao goedgekeurd dat de belastbare winst van belanghebbende vanaf 1 juli 2001 wordt berekend en belast naar de regels van het zogenoemde offshore tarief.
3.1.5. Bij brief van 9 augustus 2011 heeft het Ministerie van Financiën, Inspectie der belastingen Curaçao, verklaard:
"X Beheermaatschappij B.V.
Incorporated on May 3, 1985
Currently established at b-straat 1, Curaçao
- is registered since July 1, 2001 for taxation purposes as a resident of the Netherlands Antilles"
3.1.6. Belanghebbende heeft voor de jaren 2001, 2002 en 2003 aangifte vennootschapsbelasting gedaan waarbij ervan is uitgegaan dat de werkelijke leiding van belanghebbende zich met ingang van 1 juli 2001 in de Nederlandse Antillen bevindt.
3.1.7. Bij het vaststellen van de aanslagen voor deze jaren is de Inspecteur afgeweken van de aangiften. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de werkelijke leiding van belanghebbende niet is verplaatst naar de Nederlandse Antillen.
3.2. Voor het Hof was in geschil of het bij de onderhavige beschikking vastgestelde verlies en de aanslagen in de vennootschapsbelasting naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. In het bijzonder was in geschil of belanghebbende vanaf 1 juli 2001 op grond van de Belastingregeling voor het Koninkrijk zoals deze is gewijzigd bij Rijkswet van 14 december 2001, Stb. 2001, 647 (hierna: de BRK) geacht wordt inwoner van de Nederlandse Antillen te zijn geweest.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende naar Nederlands recht is opgericht en dat artikel 2, lid 4, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) met zich brengt dat belanghebbende naar nationaal recht geacht wordt in Nederland te zijn gevestigd. Aangezien belanghebbende tevens door de Antilliaanse autoriteiten wordt aangemerkt als inwoner van de Nederlandse Antillen, dient op grond van artikel 34, lid 2, in samenhang gelezen met artikel 35b, lid 7, van de BRK te worden bepaald waar belanghebbende is gevestigd, aldus het Hof. Naar het oordeel van het Hof is het aan belanghebbende om aan te tonen waar de plaats van haar werkelijke leiding sedert 1 juli 2001 is gevestigd. Bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan de bewijslevering als bedoeld in artikel 35b, lid 7, van de BRK, heeft het Hof vooropgesteld dat artikel 35b, lid 7, van de BRK, aldus dient te worden verstaan, dat indien belanghebbende voor enig jaar slaagt in het van haar verlangde bewijs aan te tonen dat de plaats van haar werkelijke leiding in de Nederlandse Antillen is gevestigd, toepassing van de bedoelde bepaling in navolgende jaren niet meer aan de orde is. Indien echter belanghebbende niet erin slaagt het van haar verlangde bewijs te leveren, dient naar het oordeel van het Hof in het kader van de vaststelling van de aanslag voor het daaropvolgende jaar, bij de beantwoording van de vraag waar de werkelijke leiding van belanghebbende is gevestigd, wederom te worden uitgegaan van de bewijslastverdeling volgens artikel 35b, lid 7, van de BRK. Als uitgangspunt heeft te gelden dat aan het woord 'aantonen' niet, tenzij in een specifiek geval uit de wetsgeschiedenis anders zou blijken, een andere betekenis wordt gehecht dan 'aannemelijk maken'. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 35b, lid 7, van de BRK niet blijkt dat de rijkswetgever heeft bedoeld de bewijslast van de verplaatsing van de werkelijke leiding van een rechtspersoon naar een ander land van het Koninkrijk, niet alleen te verleggen (verschuiven) naar die rechtspersoon, maar ook te verzwaren. Aldus is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat haar werkelijke leiding sinds 1 juli 2001 is gevestigd in de Nederlandse Antillen. Belanghebbende is hierin naar het oordeel van het Hof voor geen van de onderhavige jaren geslaagd.
3.3.1. Het eerste middel richt zich in wezen met een motiveringsklacht tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat haar werkelijke leiding sinds 1 juli 2001 is gevestigd in de Nederlandse Antillen.
3.3.2. Het middel faalt. Het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de plaats van haar werkelijke leiding vanaf 1 juli 2001 in de Nederlandse Antillen is gelegen, kan, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht worden bestreden.
3.4.1. Het tweede middel richt zich met een rechtsklacht tegen het oordeel van het Hof dat ook voor de jaren na 2001 de bewijslast dat de vestigingsplaats is verplaatst van Nederland naar de Nederlandse Antillen, rust op belanghebbende.
3.4.2. Bij de beoordeling van het tweede middel wordt het volgende vooropgesteld.
Voor het geval een belastingplichtige ingevolge artikel 2, lid 1, letter d, van de BRK zowel inwoner van Nederland als van de Nederlandse Antillen is, wordt hij op grond van artikel 34, lid 2, van de BRK geacht inwoner te zijn van het land waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gevestigd. Ingevolge artikel 35b, lid 7, van de BRK vindt artikel 34, lid 2, van de BRK geen toepassing ter zake van een rechtspersoon die in een jaar inwoner stelt te zijn van een van de landen en aldaar op grond van een regeling wordt onderworpen aan een tarief dat of een grondslag die in aanzienlijke mate afwijkt van het tarief dat, of de grondslag die in het algemeen geldt voor andere rechtspersonen van dat land en die in het voorafgaande jaar naar de omstandigheden beoordeeld inwoner was van een van de andere landen, tenzij wordt aangetoond dat de plaats van zijn werkelijke leiding in het eerstbedoelde land is gevestigd.
3.4.3. Voor het jaar 2001 moet, gelet op het hiervoor in 3.1.4 vermelde en het hiervoor in 3.3.2 overwogene, voor de toepassing van artikel 35b, lid 7, van de BRK ervan worden uitgegaan dat de plaats van de werkelijke leiding van belanghebbende niet in de Nederlandse Antillen was gevestigd. Hieruit volgt dat voor de toepassing van artikel 35b, lid 7, van de BRK belanghebbende in 2001 inwoner van Nederland is gebleven. Voor dat geval volgt uit de tekst van artikel 35b, lid 7, van de BRK en uit het doel van die bepaling zoals dat naar voren komt in de wetsgeschiedenis als weergegeven in onderdeel 6.15 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, dat op belanghebbende voor het jaar 2002 eenzelfde bewijslast rust als voor het jaar 2001. Dit geldt ook voor op het jaar 2002 volgende jaren, totdat belanghebbende heeft aangetoond dat in enig jaar de plaats van haar werkelijke leiding in de Nederlandse Antillen is komen te liggen. Met deze uitlegging van artikel 35b, lid 7, van de BRK strookt de door de Staatssecretaris van Financiën tijdens de parlementaire behandeling van de BRK gedane uitlating die in de toelichting op het middel wordt aangehaald.
Het oordeel van het Hof omtrent de bewijslastverdeling is derhalve juist. Het tweede middel kan mitsdien evenmin tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, C.H.W.M. Sterk en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2012.