Home

Hoge Raad, 29-06-2012, BW9866, 11/00554

Hoge Raad, 29-06-2012, BW9866, 11/00554

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 juni 2012
Datum publicatie
29 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW9866
Formele relaties
Zaaknummer
11/00554

Inhoudsindicatie

Procesrecht. Art. 8:42, lid 2, Awb en art. 27m, lid 1, AWR. Verleend uitstel voor indiening verweerschrift geldt mede voor de termijn voor instellen incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

29 juni 2012

11/00554

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X1 B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 december 2010, nrs. BK-09/00691 en 09/00696, betreffende een navorderingsaanslag en een aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn over het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting en een boete opgelegd alsmede voor het jaar 2002 een aanslag en een boete. De aanslag, de navorderingaanslag en de boetes zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur verminderd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nrs. AWB 07/9214 VPB en AWB 07/9573 VPB) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag en de navorderingaanslag verder verminderd en de boetebeschikkingen vernietigd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft de uitspraken van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de navorderingsaanslag bevestigd, de overige uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verder verminderd en de boetes verminderd tot ƒ 1692 (€ 767) respectievelijk € 3331. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Amsterdam.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. De middelen I en II slagen op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 3.1.2 en 3.2 van het heden in de zaak met nummer 11/00552 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.

3.2. Middel IV kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dat middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3.1. Middel V klaagt erover dat het Hof ten onrechte niet heeft geoordeeld dat het incidentele hoger beroep van de Inspecteur niet tijdig is ingesteld en heeft verzuimd belanghebbendes stelling dienaangaande te behandelen.

3.3.2. Ingevolge artikel 27m, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan bij het verweerschrift incidenteel hoger beroep worden ingesteld. Op grond van artikel 8:42, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht kan het Hof de termijn voor het indienen van het verweerschrift verlengen. Het Hof heeft in onderdeel 6.5.1 van zijn uitspraak geoordeeld dat voor de indiening van het verweerschrift uitstel is verleend overeenkomstig het geldende uitstelbeleid, welk oordeel in cassatie niet wordt bestreden, en dat het geen reden ziet het verweerschrift buiten beschouwing te laten. Blijkens de gedingstukken is het incidentele hoger beroep van de Inspecteur opgenomen in het verweerschrift. Alsdan moet worden aangenomen dat 's Hofs voormelde overweging met betrekking tot het verweerschrift eveneens ziet op het daarin vervatte incidentele hoger beroep. Gelet op het vorenstaande heeft het Hof terecht het incidentele hoger beroep behandeld. Het middel faalt derhalve.

3.4. De middelen VI en VII falen op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 3.4.2 en 3.5.2 van het hiervoor in 3.1 vermelde arrest van de Hoge Raad.

3.5. Op de eerst in de schriftelijke toelichting aangevoerde klachten tegen 's Hofs uitspraak slaat de Hoge Raad geen acht, nu die klachten niet in het beroepschrift in cassatie zijn aangevoerd.

3.6. Gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. In verband daarmee behoeven de middelen III, VIII en IX geen behandeling.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 11/00556 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of, en zo ja tot welk bedrag, aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en het geding voor de Rechtbank alsmede voor de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Schadevergoeding

Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of, en zo ja in hoeverre, het door belanghebbende in de schriftelijke toelichting op het cassatieberoep gedane verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandelingstermijnen voor toewijzing in aanmerking komt.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van de ter zake van de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierechten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1748, derhalve € 874, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2012.