Home

Hoge Raad, 16-11-2012, BY3285, 12/01508

Hoge Raad, 16-11-2012, BY3285, 12/01508

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 november 2012
Datum publicatie
16 november 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BY3285
Formele relaties
Zaaknummer
12/01508

Inhoudsindicatie

Procesrecht. Art. 8:75 Awb en art. 1 Besluit proceskosten bestuursrecht. De opvatting dat aan het karakter van een compromis inherent is dat elke partij haar eigen proceskosten draagt, vindt geen steun in het recht.

Uitspraak

16 november 2012

Nr. 12/01508

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 februari 2012, nr. 10/00336, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 09/199) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Belanghebbende heeft voor de Rechtbank onder meer verzocht om vergoeding van de kosten van een door hem ingeschakelde taxateur. De Rechtbank heeft dat verzoek geweigerd en daartoe overwogen dat, gelet op het ter zitting gesloten compromis ten aanzien van de waarde van de onroerende zaak, geen vergoeding wordt toegekend voor de door belanghebbende gemaakte taxatiekosten, aangezien het naar het oordeel van de Rechtbank inherent is aan het karakter van een compromis dat elke partij haar eigen kosten draagt.

3.2. Middel IV richt zich tegen de vaststelling door het Hof, in onderdeel 5 van zijn uitspraak, dat belanghebbende in hoger beroep geen grief tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling door de Rechtbank heeft aangevoerd.

Het middel slaagt. In de motivering van het beroepschrift in hoger beroep heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van de kosten van de taxateur. De hiervoor vermelde vaststelling door het Hof is derhalve onbegrijpelijk.

3.3. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.4. Gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, kosten van de taxateur voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komen (zie de arresten van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, BNB 2012/256, nr. 11/02430, LJN BV5172, BNB 2012/257, en nr. 11/04133, LJN BX09019, BNB 2012/259). Hierbij verdient opmerking dat het oordeel van de Rechtbank dat aan het karakter van een compromis inherent is dat elke partij haar eigen proceskosten draagt, geen steun vindt in het recht.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2012.