Home

Hoge Raad, 09-08-2013, ECLI:NL:HR:2013:195, 12/05870

Hoge Raad, 09-08-2013, ECLI:NL:HR:2013:195, 12/05870

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 augustus 2013
Datum publicatie
9 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:195
Formele relaties
Zaaknummer
12/05870

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Art. 3.54, lid 5, Wet IB 2001 jo art. 8, lid 1, Wet Vpb 1969 en artikel 1, letter J, onderdeel 3, Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. Vervangingsreserve/herinvesteringsreserve. Herinvesteringsvoornemen op concernniveau is niet zonder meer voldoende om een herinvesteringsvoornemen bij een tot het concern behorende vennootschap aan te nemen.

Uitspraak

9 augustus 2013

nr. 12/05870

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van B.V. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 november 2012, nr. 11/00428, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.

1 Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 09/5834) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3 Beoordeling van de middelen

3.1.

Belanghebbende behoort tot een groep van vennootschappen die zich bezighoudt met de aan- en verkoop, alsmede de ontwikkeling en exploitatie van onroerende zaken (hierna: het concern). Belanghebbende heeft in 1999 een vervangingsreserve als bedoeld in artikel 14, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gevormd. In de jaren daarna heeft het concern met de gemeente [Q] onderhandeld over de (terug)koop van een aantal onroerende zaken.

3.2.

Voor het Hof was in geschil of de gevormde reserve in het onderhavige jaar (2005) op de voet van artikel 3.54, lid 5, aanhef, Wet IB 2001 in verbinding met artikel 1, letter J, onderdeel 3, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 in de winst van belanghebbende moet worden opgenomen wegens – kort gezegd – het ontbreken van een herinvesteringsvoornemen.

3.3.

Bij de beoordeling van dit geschil heeft het Hof terecht tot uitgangspunt genomen dat de omstandigheid dat belanghebbende behoort tot een groep van vennootschappen die zich bezighoudt met de aan- en verkoop, alsmede de ontwikkeling en exploitatie van onroerende zaken, van belang kan zijn bij de beoordeling of sprake is van een (her)investeringsvoornemen, maar dat dit niet zonder meer inhoudt dat dit investeringsvoornemen aan belanghebbende kan worden toegerekend. Daartoe zijn bijkomende omstandigheden vereist die aannemelijk maken dat bij realisatie van dit voornemen de investering door belanghebbende zal worden verwezenlijkt. De middelen 1 en 2, die een andere rechtsopvatting voorstaan, falen derhalve.

3.4.

Middel 3 richt zich tegen ‘s Hofs oordeel dat geen sprake is van bijkomende omstandigheden als hiervoor in 3.3 bedoeld.

Dit oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Middel 3 faalt derhalve eveneens.

4 Proceskosten

5 Beslissing