Hoge Raad, 09-08-2013, ECLI:NL:HR:2013:476, 12/02585
Hoge Raad, 09-08-2013, ECLI:NL:HR:2013:476, 12/02585
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 augustus 2013
- Datum publicatie
- 9 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:476
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ2729, Gevolgd
- In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBARN:2012:BW3289, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/02585
Inhoudsindicatie
Art. 10 en 11, lid 1, letter n, Wet LB 1964. Fondsenvrijstelling. Uitkeringen binnen vijf jaren na oprichting vrijgesteld. Wettelijke eis met betrekking tot verhouding tussen werkgevers- en werknemersbijdragen geldt niet per kalenderjaar.
Uitspraak
9 augustus 2013
nr. 12/02585
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van de Rechtbank te Arnhem van 12 april 2012, nrs. AWB 11/3414, 11/3415 en 11/3417, betreffende een aan [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1 Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 en 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslagen vernietigd. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 14 februari 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft in december 2001 de Stichting Personeelsfonds [E] opgericht. Deze stichting (hierna: het fonds) vormt sinds haar oprichting een fonds met het doel daaruit uitkeringen te doen aan het personeel van belanghebbende.
Op het nettosalaris van de werknemers van belanghebbende worden met ingang van het jaar 2002 bedragen ingehouden die in het fonds worden gestort. Daarnaast stort belanghebbende als werkgever een zelfde bedrag in het fonds.
In de jaren 2002 tot en met 2007 heeft het fonds verschillende uitkeringen gedaan aan de werknemers van belanghebbende (hierna: de uitkeringen).
Voor de Rechtbank was in geschil of de uitkeringen vallen onder de vrijstelling als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter n, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de fondsenvrijstelling). De Rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen is het middel gericht.
Het middel betoogt dat de in artikel 11, lid 1, letter n, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen zinsnede ‘gedurende de laatstverlopen vijf kalenderjaren’ aldus moet worden begrepen dat voor de toepassing van de fondsenvrijstelling is vereist dat de inhoudingsplichtige en werknemers in elk van de laatstverlopen vijf jaren aan het fonds hebben bijgedragen. Aangezien in het onderhavige geval eerst vanaf 2002 door belanghebbende en haar werknemers is bijgedragen aan het fonds, kan volgens het middel pas vanaf 2007 sprake zijn van vrijgestelde uitkeringen.
Het middel faalt. De fondsenvrijstelling vindt ingevolge voormelde bepaling toepassing indien de inhoudingsplichtige gedurende de aan het jaar waarin de betreffende uitkeringen plaatsvinden voorafgaande vijf kalenderjaren evenveel of minder heeft bijgedragen dan de bij het fonds betrokken werknemers. Aan deze voorwaarde is voldaan indien, bezien over de totale periode van de voorafgaande vijf kalenderjaren, de bijdrage van de inhoudingsplichtige even groot of kleiner was dan de totale bijdrage van de bij het fonds betrokken werknemers. In een geval als het onderhavige, waarin het fonds binnen de zojuist bedoelde periode is opgericht, is aan de voorwaarde voldaan indien de bijdrage van de inhoudingsplichtige tussen de oprichting van het fonds en het kalenderjaar waarin de uitkering plaatsvindt even groot of kleiner was dan de bijdrage van de bij het fonds betrokken werknemers in deze periode.
De strekking van de onderhavige vrijstellingsregeling geeft geen aanleiding tot een andere uitleg. Die regeling strekt ertoe dat de fondsenvrijstelling van toepassing is indien de uitkeringen uitsluitend of voor een belangrijk deel worden gedaan uit door de werknemers zelf bijeengebrachte gelden, waarbij om redenen van uitvoerbaarheid alleen bijdragen aan het fonds in de vijf voorafgaande kalenderjaren in de beoordeling worden betrokken. Die strekking brengt niet mee dat ook voor ieder van die kalenderjaren afzonderlijk moet zijn voldaan aan de wettelijke eis dat de bijdrage van de inhoudingsplichtige aan de middelen van het fonds niet meer heeft bedragen dan de bijdrage van de bij het fonds betrokken werknemers.