Home

Hoge Raad, 11-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:839, 11/04771

Hoge Raad, 11-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:839, 11/04771

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 oktober 2013
Datum publicatie
11 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:839
Formele relaties
Zaaknummer
11/04771
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 7 Wet OB; paragraaf 10, lid 1, van de Toelichting Gemeenten. Publiekrechtelijk lichaam in de vorm van een gemeenschappelijke regeling verricht prestaties jegens een deelnemende gemeente. Belanghebbende mocht op grond van de Toelichting Gemeenten erop vertrouwen dat het ophalen van huisvuil in de gemeente Ten Boer niet aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen.

Uitspraak

11 oktober 2013

nr. 11/04771

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van het publiekrechtelijk lichaam [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 20 september 2011, nr. 10/00325, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1 Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over de periode 1999 tot en met 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 07/1096) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en de naheffingsaanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 11 december 2012 geconcludeerd tot gegrond verklaren van het beroep in cassatie.

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel

3.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1.

Belanghebbende is op 20 december 1985 als rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam ingesteld bij een tussen een aantal [T-se] gemeenten getroffen gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het betreft de gemeenschappelijke regeling voor de afvalverwijdering in de regio [A] (hierna: de gemeenschappelijke regeling). Eén van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling is de gemeente [W].

3.1.2.

Volgens de gemeenschappelijke regeling is belanghebbende ingesteld om afvalstoffen, afkomstig uit de deelnemende gemeenten, op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te verwerken en te beheren door onder meer het (doen) stichten en (doen) exploiteren van een stortplaats. Daartoe staan de deelnemende gemeenten de uit hun gemeenten afkomstige afvalstoffen af aan belanghebbende.

De inzameling en het transport van de afvalstoffen van een deelnemende gemeente naar het lichaam of de door het lichaam aangewezen locatie geschiedt volgens de gemeenschappelijke regeling door of vanwege die gemeente. Twee of meer deelnemende gemeenten kunnen, aldus de gemeenschappelijke regeling, de inzameling en/of het transport van de afvalstoffen gezamenlijk verrichten of laten verrichten.

3.1.3.

Op 2 juni 1999 hebben belanghebbende en de gemeente [W] een overeenkomst gesloten op grond waarvan belanghebbende zich ertoe heeft verbonden vanaf 1 juni 1999 de inzameling van het huishoudelijk afval in de gemeente [W] te verzorgen. Ter zake van deze inzameling is de gemeente [W] gehouden een afzonderlijk met belanghebbende overeengekomen prijs te betalen.

3.1.4.

Belanghebbende heeft ter zake van de door de gemeente [W] gedane betalingen geen omzetbelasting op aangifte voldaan. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende jegens de gemeente [W] als ondernemer niet van omzetbelasting vrijgestelde prestaties, bestaande in het inzamelen van huishoudelijk afval, heeft verricht. Volgens de Inspecteur is belanghebbende voor het ophalen van het huishoudelijk afval omzetbelasting verschuldigd. Om die reden heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.

3.2.

De Rechtbank heeft verworpen de stelling van belanghebbende dat zij aan het bepaalde in paragraaf 10, lid 1, van de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 25 april 1969, nr. D69/4141, V-N 1969, blz. 396 (hierna: de Toelichting Gemeenten), het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat heffing van omzetbelasting in het onderhavige geval achterwege blijft. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft belanghebbende ter zake van het inzamelen van het huishoudelijk afval geen interne prestatie in de zin van paragraaf 10, lid 1, van de Toelichting Gemeenten verricht. Daartoe heeft de Rechtbank redengevend geacht dat paragraaf 10, lid 1, van de Toelichting Gemeenten aldus moet worden uitgelegd dat het samenwerkingsverband voor de overheidstaak (in dit geval de inzameling van het huishoudelijk afval) beschouwd moet kunnen worden als “behorende tot de deelnemende gemeenten” en dat dit met betrekking tot belanghebbende niet kan worden geoordeeld aangezien haar taakstelling op grond van de gemeenschappelijke regeling niet de inzameling van het huishoudelijk afval omvat maar is beperkt tot de verwerking van ingezameld huishoudelijk afval.

Het Hof heeft zich bij deze oordelen van de Rechtbank aangesloten.

3.3.1.

Het middel, dat is gericht tegen de hiervoor in 3.2 weergegeven oordelen, betoogt dat het Hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de in paragraaf 10, lid 1, van de Toelichting Gemeenten neergelegde goedkeuring.

3.3.2.

Paragraaf 10, lid 1, van de Toelichting Gemeenten luidde als volgt:

“1. Worden bepaalde handelingen welke, zo zij door de gemeente zelf zouden worden verricht, niet tot de ondernemerssfeer zouden behoren, bijv. op het gebied van ruimtelijke ordening, bouw- en woningtoezicht, administratie en controle, uitgeoefend door een samenwerkingsverband tussen verschillende gemeenten - dat zelf ook een publiekrechtelijk lichaam kan zijn op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1950, K 120) - dan kan dit verband voor de toepassing van de omzetbelasting worden beschouwd als te behoren tot de deelnemende gemeenten. Onderlinge prestaties tussen een dergelijk samenwerkingsverband en de deelnemende gemeenten kunnen dus als interne prestatie worden beschouwd.”

3.3.3.

Blijkens de bewoordingen van paragraaf 10, lid 1, van de Toelichting Gemeenten wordt een samenwerkingsverband tussen verschillende gemeenten met betrekking tot de door dit verband verrichte handelingen die niet tot de ondernemerssfeer behoren, beschouwd als te behoren tot de deelnemende gemeenten zodat onderlinge prestaties tussen een dergelijk samenwerkingsverband en de deelnemende gemeenten als interne, niet aan de heffing van omzetbelasting onderworpen prestaties worden beschouwd. In paragraaf 10, lid 1, van de Toelichting Gemeenten zijn geen nadere of andere voorwaarden gesteld voor het kunnen aanmerken van dergelijke handelingen als niet aan de heffing van omzetbelasting onderworpen. In het bijzonder kan in deze paragraaf niet worden gelezen dat naar de bedoeling van de Staatssecretaris het samenwerkingsverband alleen dan voor de uitoefening van de desbetreffende niet-ondernemershandeling kan worden beschouwd als “te behoren tot de deelnemende gemeenten” wanneer de bevoegdheid tot het uitoefenen van die handeling aan het samenwerkingsverband is overgedragen bij de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de samenwerking van alle betrokken gemeenten. De hiervoor in 3.2 weergegeven, door het Hof onderschreven, uitleg van paragraaf 10, lid 1, van de Toelichting Gemeenten getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt.

3.3.4.

Gelet op het hiervoor in 3.3.3 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

Ervan uitgaande dat de inzameling van huishoudelijk afval niet tot de ondernemerssfeer van een gemeente behoort, heeft het Hof - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat belanghebbende een samenwerkingsverband is van diverse gemeenten, dat de gemeente [W] aan dat samenwerkingsverband deelneemt en dat belanghebbende jegens de gemeente [W] presteert. Dit brengt – gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.3 met betrekking tot reikwijdte van paragraaf 10, lid 1, van de Toelichting Gemeenten is overwogen - mee dat belanghebbende in redelijkheid erop heeft kunnen vertrouwen dat haar prestaties jegens de gemeente [W] niet aan de heffing van omzetbelasting zouden zijn onderworpen.

4 Proceskosten

5 Beslissing