Hoge Raad, 18-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:917, 13/01116
Hoge Raad, 18-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:917, 13/01116
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2013
- Datum publicatie
- 18 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:917
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:119, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2013:BY9350, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 13/01116
Inhoudsindicatie
Hondenbelasting. Art. 226 Gemeentewet; art. 26 IVBPR; art. 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM; art. 1 en art. 120 Grondwet.
Het onderscheid in art. 226 Gemeentewet tussen houders van honden en andere personen vormt geen discriminatie. Voor heffing van hondenbelasting is niet vereist dat een relatie wordt gelegd met bepaalde kosten die de gemeente moet maken in verband met het houden van honden binnen haar grenzen.
Uitspraak
18 oktober 2013
nr. 13/01116
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 januari 2013, nr. 12/00228, betreffende een ten aanzien van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) genomen beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) en aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en hondenbelasting.
1 Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld. Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 wegens het genot krachtens zakelijk recht van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Sittard-Geleen opgelegd naar de waarde vastgesteld bij voormelde beschikking. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag opgelegd in de hondenbelasting.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen bij in één geschrift vervatte uitspraken de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
De Rechtbank te ’s-Hertogenbosch (nr. AWB 10/1785) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze de aanslag hondenbelasting betreft, het beroep gegrond verklaard voor zover het de aanslag hondenbelasting betreft, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover het de aanslag hondenbelasting betreft, de aanslag hondenbelasting vernietigd en het hoger beroep voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het College heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend en heeft het incidentele beroep beantwoord.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend en heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 18 juli 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het principale beroep en tot ongegrondverklaring van het incidentele beroep.
Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende woont in de gemeente Sittard-Geleen en is houder van een hond.
In de Verordening hondenbelasting 2010 van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: de Verordening) is bepaald:
“Artikel 1 Belastbaar feit
Onder de naam ‘hondenbelasting’ wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.
Artikel 2 Belastingplicht
Belastingplichtig is de houder van een hond. (...)”
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de hondenbelasting van de gemeente Sittard-Geleen opgelegd ten bedrage van € 55,44.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof onweersproken verklaard dat de onderhavige hondenbelasting is gericht op het verkrijgen van algemene middelen door de gemeente, dat de kosten verbonden aan het hondenbezit niet van wezenlijke betekenis zijn geweest voor het invoeren van de hondenbelasting en dat de invoering van de belasting alleen heeft plaatsgevonden omdat artikel 226 van de Gemeentewet daartoe de mogelijkheid biedt.
Voor het Hof was in geschil of de aanslag in de hondenbelasting terecht is opgelegd. Belanghebbende heeft de aanslag bestreden met het argument dat in de Verordening een ongelijke behandeling is vervat van houders van een hond ten opzichte van hen die geen houder van een hond zijn.
Het Hof heeft geoordeeld dat in het geval een gemeente hondenbelasting heft ter verkrijging van algemene middelen, er een objectieve en redelijke grond bestaat voor het onderscheid tussen hondenbezitters en niet-hondenbezitters indien de kosten die het hondenbezit voor de gemeente meebrengt van wezenlijke betekenis zijn voor het heffen van de hondenbelasting, en de hoogte van de belasting mede is afgestemd op die kosten.
Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het, gelet op de hiervoor in 3.1.4 weergegeven verklaring van de heffingsambtenaar, geen objectieve en redelijke grond ziet om de belasting alleen van hondenbezitters te heffen. Het Hof is daarom van oordeel dat het in artikel 1 van de Grondwet verankerde gelijkheidsbeginsel in dit geval is geschonden en dat op grond daarvan aan de Verordening verbindende kracht moet worden ontzegd. Op die grond heeft het Hof de op de Verordening gebaseerde aanslag hondenbelasting vernietigd.
Hiertegen richt zich het middel in het principale beroep.
Met betrekking tot de beschikking op grond van de Wet WOZ en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen ging het geschil over de vraag of de waarde van de woning door de heffingsambtenaar te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Hiertegen richt zich het middel in het incidentele beroep.