Home

Hoge Raad, 08-02-2013, BY2599, 11/05335

Hoge Raad, 08-02-2013, BY2599, 11/05335

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 februari 2013
Datum publicatie
8 februari 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BY2599
Formele relaties
Zaaknummer
11/05335

Inhoudsindicatie

Huurgeschil. Eiswijziging, rechtsmiddelenverbod, art. 130 lid 1 en 2 Rv.. Geen doorbreking rechtsmiddelenverbod, HR 28 mei 1999, LJN ZC2914, NJ 2000/220; uitzondering in HR 12 mei 2006, LJN AV8720, NJ 2006/293. Niet-appellabel vonnis na eiswijziging appellabel?

Uitspraak

8 februari 2013

Eerste Kamer

11/05335

EE/IF

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. S.M. Kingma,

t e g e n

1. [Verweerder 1],

2. [Verweerster 2],

beiden wonende te [woonplaats],

VERWEERDERS in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaak CV EXPL 04-32546 van de kantonrechter te Amsterdam van 24 februari 2005, 21 juli 2005 en 16 februari 2006;

b. het arrest in de zaken 106.005.732/01 en 106.005.768/01 (rolnummers 1630/06 en 1666/06) van het gerechtshof te Amsterdam van 6 maart 2008;

c. de vonnissen in de zaak CV EXPL 08-31893 van de kantonrechter te Amsterdam van 30 juni 2009 en 19 januari 2010;

d. het arrest in de zaak 200.069.691/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 25 januari 2011.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.

De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Verweerder] c.s. huren sinds 1 november 1988 de woonruimte aan de [a-straat 1], tweede, derde en vierde verdieping te Amsterdam (hierna: de woning). [eiser] is sinds 24 december 2002 eigenaar van het gehele pand waarvan de woning deel uitmaakt. Hij woont op de benedenverdiepingen daarvan.

(ii) De huurcommissie heeft naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van [verweerder] c.s. geoordeeld dat het voorstel van de huurders tot verlaging van de huurprijs van € 1.033,73 tot € 761,37 per maand met ingang van 1 maart 2004, redelijk is. Het tegen deze uitspraak door [eiser] gedane verzet is door de huurcommissie bij uitspraak van 12 juli 2004 ongegrond verklaard.

3.2 Daarop heeft [eiser] [verweerder] c.s. gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam. Hij heeft daarbij gevorderd, voor zover in cassatie nog van belang, dat de kantonrechter:

(A) de huurovereenkomst ontbindt en [verweerder] c.s. veroordeelt tot ontruiming van de woning op grond van wanprestatie en

(B) de uitspraak van de huurcommissie van 12 juli 2004 vernietigt, althans [verweerder] c.s. niet-ontvankelijk verklaart in hun vordering tot huurprijsvaststelling, althans vaststelling van de huurprijs.

Vordering (A) is door de kantonrechter bij deelvonnis afgewezen. Het door [eiser] daartegen ingestelde hoger beroep is door het gerechtshof te Amsterdam verworpen.

3.3 In de nadien bij de kantonrechter voortgezette procedure met betrekking tot vordering (B) heeft [eiser] bij wege van eisvermeerdering, voor zover thans van belang, een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning ingesteld op grond van onvoorziene omstandigheden (art. 6:258 BW) en subsidiair gevorderd dat de kantonrechter de huurovereenkomst in die zin wijzigt dat er een hogere huurprijs zal gelden. [Verweerder] c.s. hebben zich tegen deze eisvermeerdering verzet.

In zijn eindvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de eisvermeerdering dient te worden afgewezen en, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde, de beslissing van de huurcommissie van 12 juli 2004 vernietigd en bepaald dat de huurprijs per 1 maart 2004 gehandhaafd blijft op € 1.033,73 per maand.

3.4 In het door hem tegen dit eindvonnis ingestelde hoger beroep heeft [eiser], kort gezegd, gedeeltelijke vernietiging van dat vonnis gevorderd alsmede dat het hof alsnog zijn vordering tot ontbinding en ontruiming wegens verandering van omstandigheden, althans zijn subsidiaire vordering tot wijziging van de huurprijs, zal toewijzen. Het hof heeft [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

3.5 Tot die niet-ontvankelijkverklaring kwam het hof op gronden (rov. 3.13-3.15) die, kort weergegeven, hierop neerkomen. Voor zover [eiser] opkomt tegen de beslissing van de kantonrechter waarbij het verzet van [verweerder] c.s. tegen de eisvermeerdering gegrond is verklaard, kan [eiser] in het hoger beroep niet worden ontvangen omdat daartegen ingevolge art. 130 lid 2 Rv geen hogere voorziening openstaat, zelfs niet als sprake is van zogenaamde doorbrekingsgronden. Voor het overige bestrijdt [eiser] een beslissing die de kantonrechter op de voet van art. 7:262 lid 1 BW gegeven heeft op het punt waarover [verweerder] c.s. de huurcommissie verzocht hebben uitspraak te doen. Tegen een dergelijke beslissing is ingevolge lid 2 van art. 7:262 BW geen hogere voorziening toegelaten, zodat [eiser] ook voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3.6 De klachten van het middel zijn gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] voor zover zijn hoger beroep betrof de bij wijze van eisvermeerdering in eerste aanleg ingestelde vorderingen. Onderdeel 5 klaagt dat het hof heeft miskend dat de uitsluiting van hogere voorziening van art. 130 lid 2 Rv niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het hoger beroep van een partij die klaagt dat de rechter ten onrechte toepassing heeft gegeven aan art. 130 lid 1 Rv.

De klacht is ongegrond. In zijn arrest van 28 mei 1999, LJN ZC2914, NJ 2000/220, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het onderhavige rechtsmiddelenverbod, dat destijds was neergelegd in art. 134 lid 3 (oud) Rv, niet doorbroken kan worden indien art. 134 (oud) ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast, of ten onrechte buiten toepassing is gelaten. De aard van de beslissing op een verzet tegen een wijziging van eis achtte de Hoge Raad daarbij doorslaggevend. Nu die aard sedert 1999 niet is gewijzigd, ziet de Hoge Raad geen grond om thans anders te oordelen.

3.7 Hieraan doet niet af dat de Hoge Raad in zijn beschikking van 12 mei 2006, LJN AV8720, NJ 2006/293 de verzoeker in cassatie ontvankelijk heeft geacht wat betreft zijn klacht dat het hof ten onrechte toepassing had gegeven aan art. 130 lid 1 Rv. Het ging in die zaak om een klacht die gericht was tegen het oordeel van het hof omtrent de omvang van het geding na cassatie en verwijzing en de mogelijkheid om daarin door het aanvoeren van nieuwe stellingen of grieven dan wel door vermeerdering van het verzoek wijziging te brengen. Tegen een dergelijk oordeel staat cassatieberoep open blijkens deze beschikking, ook voor zover dat oordeel tevens kan worden aangemerkt als een beslissing omtrent een vermeerdering van het verzoek. Een dergelijk geval is hier evenwel niet aan de orde.

3.8 Onderdeel 6 klaagt dat het hof in rov. 3.15 ten onrechte heeft overwogen dat het niet kan toekomen aan de behandeling van de vorderingen van [eiser] tot ontbinding en ontruiming, althans huurprijswijziging, op de grondslag onvoorziene omstandigheden, en dat het heeft miskend dat het hoger beroep mag dienen tot uitsluitend een verandering of vermeerdering van de eis. Ook deze klacht is ongegrond. Inderdaad kan een hoger beroep dienen om een in eerste aanleg ingestelde eis te veranderen of te vermeerderen, maar een niet-appellabel vonnis kan niet appellabel worden gemaakt door in hoger beroep een gewijzigde vordering of een nieuwe vordering in te stellen.

3.9 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, M.A. Loth en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.