Hoge Raad, 22-02-2013, BY2681, 11/05690
Hoge Raad, 22-02-2013, BY2681, 11/05690
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 februari 2013
- Datum publicatie
- 22 februari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:BY2681
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY2681
- Zaaknummer
- 11/05690
Inhoudsindicatie
KB-Lux. Rekening met twee ontkennende rekeninghouders. Wel dubbele heffing, maar geen dubbele invordering?
Uitspraak
22 februari 2013
Nr. 11/05690
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 november 2011, nr. 04/01652, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1990 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 1991 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende zijn voorts over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen in de VB opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betreft de opgelegde boeten en verhogingen, de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de boetebeschikkingen vernietigd, de verhogingen kwijtgescholden en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 11 oktober 2012 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep en verwijzing.
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Naar aanleiding van een microfiche afkomstig van de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux) zijn A (hierna: A) en belanghebbende als gezamenlijke rekeninghouders van een aantal rekeningen bij die bank geïdentificeerd. Het saldo van de rekeningen per 31 januari 1994 was ƒ 1.429.312. Omdat A en belanghebbende ontkenden rekeninghouder te zijn heeft de Inspecteur tot behoud van rechten aan beiden navorderingsaanslagen opgelegd naar het volle bedrag van de geschatte saldi en de geschatte inkomsten daaruit.
3.1.2. A en belanghebbende hebben ook voor het Hof ontkend rekeninghouder te zijn. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 12 april 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbende en A verklaard:
"Indien uw Hof tot de conclusie komt dat belanghebbende en A rekeninghouder zijn (geweest) van de betreffende rekening bij KB-Lux, verzoekt A om volledige toerekening aan hem, zodat aan belanghebbende geen toerekening plaatsvindt."
3.2.1. Het Hof heeft in onderdeel 4.2.a van zijn uitspraak overwogen:
"Op grond van de hoogte van het saldo van de rekening op 31 januari 1994 volgens het renseignement, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende en A een overeenkomst hebben gesloten over hun onderlinge gerechtigdheid tot deze gezamenlijke rekening en de inkomsten daaruit. Het Hof acht verder aannemelijk dat belanghebbende en A in een onderling geschil over de rekening, aan de hand van deze overeenkomst ieders gerechtigdheid zullen kunnen bewijzen.
Omtrent deze overeenkomst is in deze procedure niets vast komen te staan. A heeft weliswaar het Hof verzocht, voor het geval het Hof tot de conclusie zou komen dat belanghebbende en A de rekeninghouders zijn, het saldo van en de inkomsten uit de rekening volledig aan hem toe te rekenen, zodat aan belanghebbende niets wordt toegerekend, maar nu A ontkent dat de rekening mede op zijn naam staat, kan daaraan naar het oordeel van het Hof geen aanwijzing worden ontleend met betrekking tot de door de beide rekeninghouders gemaakte afspraken. De herkomst van de op de rekening staande gelden is ook onbekend. Naar het oordeel van het Hof is daarom niet voldoende bewezen dat A tot de rekening en de inkomsten daaruit (economisch) gerechtigd is, en zo ja, tot welk deel hij (economisch) gerechtigd is. Evenmin is voldoende bewezen dat belanghebbende tot de rekening en de inkomsten daaruit (economisch) gerechtigd is, en zo ja, tot welk deel zij (economisch) gerechtigd is."
3.2.2. Het Hof heeft in onderdeel 4.5.2 van zijn uitspraak geoordeeld:
"Nu de Inspecteur niet bekend is met de verdeling van de gerechtigdheid tot de rekening tussen de beide rekeninghouders, ontbreekt een belangrijk gegeven voor het opleggen van de aanslagen. Verder ontbreekt het werkelijke verloop van het saldo van de rekening en de inkomsten daaruit. Het Hof gaat ervan uit dat belanghebbende in staat is hierover opening van zaken te geven. Onder deze omstandigheden is de schatting redelijk en dus niet willekeurig indien op redelijke wijze wordt vermeden dat (inkomsten uit) banksaldi ten onrechte niet in de heffing worden betrokken. Naar het oordeel van het Hof voldoen de door de Inspecteur gemaakte schattingen aan dit criterium. De methode van schatting en de uitkomst van de schattingen is redelijk en dus niet willekeurig. Naar het oordeel van het Hof is er een reële kans dat belanghebbende volledig gerechtigd is tot de rekening en de inkomsten daaruit."
3.3. Het middel bestrijdt 's Hofs hiervoor onder 3.2 weergegeven oordelen met rechts- en motiveringsklachten.
3.4.1. Aan de omstandigheid dat belanghebbende en A hebben volhard in hun ontkenning rekeninghouder te zijn van de onder 3.1.1 vermelde rekeningen bij KB-Lux, en aan het ontbreken van iedere bekendheid met de inhoud van een overeenkomst omtrent hun onderlinge gerechtigdheid tot de (inkomsten uit de) banksaldi, heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden dat de onderlinge verhouding van hun gerechtigdheid niet is komen vast te staan. Daaraan heeft het Hof de conclusie verbonden dat de Inspecteur tot behoud van rechten aanslagen aan zowel belanghebbende als aan A heeft mogen opleggen teneinde te vermijden dat de (inkomsten uit) de banksaldi niet in de heffing worden betrokken. Het Hof heeft daarbij wat de belastingaanslagen ten name van belanghebbende betreft in aanmerking genomen dat er een reële kans bestaat dat zij volledig gerechtigd is tot de rekening en de inkomsten daaruit. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 13 juli 2012, nr. 11/01171, LJN BX0891, BNB 2012/291). Zij zijn ook voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.
3.4.2. Het Hof hoefde zich van deze oordelen niet te laten weerhouden door het verzoek van A, weergegeven onder 3.1.2, nu geen rechtsregel meebrengt dat in een geval als het onderhavige, waarin de belastingaanslagen zijn opgelegd tot behoud van rechten, toerekening aan de ene rekeninghouder in het kader van de belastingheffing achterwege dient te blijven indien de andere rekeninghouder daarom verzoekt. De klacht in het middel dat in dit geval dubbele heffing plaatsvindt, miskent dat heffing bij ieder van de mogelijk belastingplichtigen tot behoud van rechten toelaatbaar is. Daarbij verdient opmerking dat de aanvaarding van dubbele heffing tot behoud van rechten in een geval als het onderhavige niet afdoet aan de mogelijkheden van de belanghebbenden zich te verweren tegen de invordering ingeval daardoor volgens hen meer belasting wordt betaald dan in totaal ten hoogste verschuldigd kan zijn ter zake van de banksaldi en de daaruit voortvloeiende inkomsten.
3.4.3. Het middel faalt derhalve, zodat de tot behoud van rechten aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in stand blijven.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.W.C. Feteris, R.J. Koopman en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2013.