Hoge Raad, 14-02-2014, ECLI:NL:HR:2014:282, 12/05800
Hoge Raad, 14-02-2014, ECLI:NL:HR:2014:282, 12/05800
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 februari 2014
- Datum publicatie
- 14 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:282
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1050, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2012:BY4724, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 12/05800
- Relevante informatie
- Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025], Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 925, Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 926, Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 944, Wet op belastingen van rechtsverkeer [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-08-2024], Wet op belastingen van rechtsverkeer [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-08-2024] art. 20
Inhoudsindicatie
Art. 20 Wet BRV, art. 7:925 BW, art. 7:944 BW. Pechhulpovereenkomst is verzekering in de zin van art. 20 Wet BRV.
Uitspraak
14 februari 2014
nr. 12/05800
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 november 2012, nr. 12/00089, betreffende een door [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) op aangifte voldaan bedrag aan assurantiebelasting.
1 Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende heeft over het tijdvak 2009 op aangifte een bedrag aan assurantiebelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen de voldoening van dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 10/4321) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur gelast het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan haar terug te betalen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep in cassatie beantwoord.
De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 30 september 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het principale beroep in cassatie en ongegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie. Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3 Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende geeft een zogenoemde pechpas uit. Deze geeft tegen een jaarlijkse bijdrage recht op hulp bij pech aan gebruikers van (elektrische) fietsen, rolstoelen en elektrische scooters. De voorwaarden waaronder de hulp verleend wordt, zijn opgenomen in de door belanghebbende gehanteerde Algemene Pechhulpvoorwaarden ten behoeve van pechpashouders.
De hulp bij pech bestaat uit kosteloze reparatie van het vervoermiddel of gratis vervoer van de pashouder en zijn vervoermiddel als reparatie ter plekke niet mogelijk is. De kosten van vervangende onderdelen zijn voor rekening van de pashouder.
Voor het Hof was in geschil of ter zake van de tussen pashouders en belanghebbende gesloten overeenkomsten assurantiebelasting verschuldigd is. In dit verband was in de eerste plaats in geschil of een dergelijke overeenkomst een verzekering is in de zin van artikel 20 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV). Tevens was in dit verband in geschil of belanghebbende een verzekeraar is in de zin van artikel 25, lid 4, van de Wet BRV.
Het Hof heeft geoordeeld dat de overeenkomst geen verzekering is in de zin van artikel 20 van de Wet BRV. Het Hof heeft hiertoe redengevend geacht dat niet elke overeenkomst waarin de in artikel 7:925, lid 1, BW genoemde elementen kunnen worden ontwaard een verzekering is in de zin van deze bepaling. In een geval als het onderhavige is naar het oordeel van het Hof bepalend of de overeenkomst in overwegende mate ertoe strekt vermogensschade te vergoeden, dan wel of zij in overwegende mate ertoe strekt hulp te bieden aan één der partijen die in omstandigheden komt te verkeren waarin die hulp nodig is, waarbij de daar (eventueel) mee gepaard gaande vergoeding van vermogensschade van bijkomstige of ondergeschikte aard is. De onderhavige overeenkomst moet naar het oordeel van het Hof in de laatstbedoelde zin worden gekwalificeerd.
Het Hof is niet toegekomen aan de vraag of belanghebbende verzekeraar is in de zin van de Wet BRV.