Home

Parket bij de Hoge Raad, 30-09-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1050, 12/05800

Parket bij de Hoge Raad, 30-09-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1050, 12/05800

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
30 september 2013
Datum publicatie
1 november 2013
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:1050
Formele relaties
Zaaknummer
12/05800

Inhoudsindicatie

Assurantiebelasting; begrip verzekering; ‘Pechpas’ die tegen jaarlijkse bijdrage recht geeft op hulp bij pech onderweg met fietsen, rolstoelen en elektonische scooters; verzekering voor de Wet BvR? Is de belanghebbende verzekeraar?

Feiten: De belanghebbende geeft een pechpas uit die tegen een jaarlijkse bijdrage recht geeft op pechhulp aan gebruikers van (elektrische) fietsen, rolstoelen en elektrische scooters. De pechhulp bestaat uit kosteloze reparatie of, als reparatie ter plekke niet mogelijk is, kosteloos vervoer van pashouder en vervoersmiddel naar huis of vertrekpunt. De kosten van onderdelen worden niet door de pechpas gedekt.

In geschil is of de belanghebbende assurantiebelasting verschuldigd is over de vergoeding die zij pechpashouders jaarlijks in rekening brengt, met name of de pechpas een verzekering, en de belanghebbende een verzekeraar is in de zin van de Wet BvR.

De Rechtbank heeft het pechpascontract als een verzekering en de belanghebbende als verzekeraar aangemerkt. Het Hof daarentegen zag geen (schade)verzekerings-overeenkomst in de zin van art. 20 Wet BvR.

Cassatiemiddel Staatssecretaris: het hof heeft ten onrechte geoordeeld dat de pechhulpovereenkomst in overwegende mate ertoe strekt hulp te bieden dat zij om die reden niet is aan te merken als verzekering in de zin van art. 20 Wet BRV.

Incidenteel cassatiemiddel belanghebbende: belanghebbende is geen verzekeraar in de zin van art. 25 Wet BvR.

A-G Wattel constateert dat de BvR-wetgever het aan de rechter heeft overgelaten om het verzekeringsbegrip voor de assurantiebelasting in te vullen, daarbij kennelijk uitgaande van de civielrechtelijke verzekeringsovereenkomst. Vaste (feiten)rechtspraak is dan ook dat het civielrechtelijke verzekeringsbegrip uitgangspunt is, met fiscale afwijking daarvan voor zover doel en strekking van de assurantiebelasting daartoe nopen.

Hij meent dat het Hof een te enge maatstaf heeft aangelegd door de nadruk te leggen op de vraag of vermogensschade wordt geleden en vermogensschade beperkt op te vatten als fysieke schade. Het belastbare feit voor de assurantiebelasting is echter niet ‘fysieke vermogensschadeverzekering’, maar ‘verzekering.’ Het systeem van de assurantiebelasting is dat alle verzekeringen belast zijn, tenzij uitgezonderd. Het Hof gaat er voorts kennelijk van uit dat een overeenkomst geen verzekering voor de assurantiebelasting kan zijn als zij civielrechtelijk geen (vermogensschade)verzekeringsovereenkomst is. Ook dat uitgangspunt lijkt de A.-G. te eng. Overigens is de pechpasovereenkomst zijns inziens ook civielrechtelijk een verzekeringsovereenkomst, nu risico wordt overgedrage, de uitkeringsplicht (in natura) afhangt van een bij het sluiten van de overeenkomst onzeker voorval (de pech), en de risico-overdrager jaarlijks een bedrag betaalt (de ‘premie'). De vergoede vermogensschade bestaat uit de kosten die de pashouder zich bespaart: de voorrijkosten en het arbeidsloon c.q. de kosten van thuisbrengen, die door de belanghebbende worden gedragen. Deze uitleg van het begrip verzekering in de Wet BvR sluit ook beter aan bij de vrijstelling voor verzekeringsdiensten in de Wet op de omzetbelasting.

De pechpas is volgens de A.-G. geen servicecontract omdat bij alleen onderhoud geen onvoorzienbaar ‘onzeker voorval’ aan de orde is. Ook een servicecontract dat tussentijdse mankementen dekt, betreft nog steeds overwegend onderhoud en slechts bijkomstig pechhulp, waardoor het verzekeringsachtige opgaat in het preponderante onderhoudsaspect. In casu gaat het niet om onderhoud, maar alleen om het (in natura) wegnemen van de nadelige gevolgen van onzekere voorvallen, óók indien de pashouder strandde op een niet-onderhouden barrel.

Incidenteel stelt de belanghebbende dat zij niet kan gelden als verzekeraar omdat de Wet financieel toezicht (Wft) haar juist uitzondert van toezicht. De Wft heeft echter een ander doel (markt(stabiliteits)toezicht, consumentenbescherming), waardoor (de uitzonderingen op) het verzekeraarsbegrip in die wet niet leidend kan (kunnen) zijn voor het verzekeraarsbegrip in de Wet BvR.

Conclusie: principaal cassatieberoep van de Staatssecretaris gegrond; belanghebbendes incidentele beroep ongegrond.

Conclusie

mr. P.J. Wattel

Advocaat-Generaal

Conclusie van 30 september inzake:

Nr. 12/05800

Staatssecretaris van Financiën

Nr. Rechtbank: AWB 10/4321

Nr. Gerechtshof: 12/00089

Derde Kamer B

tegen

Assurantiebelasting 2009

[X] B.V.

1 Overzicht

1.1

[X] B.V. (de belanghebbende) geeft een “pechpas” uit die recht geeft op hulp bij pech onderweg met (elektrische) fietsen, rolstoelen en elektrische scooters. De pashouder heeft een jaar lang recht op kosteloze reparatie of, indien reparatie ter plekke niet mogelijk is, gratis vervoer van pashouder en vervoermiddel naar huis of het beginpunt van zijn reis. De kosten van bij reparatie vervangen onderdelen moet de pashouder zelf betalen.

1.2

In geschil is of de belanghebbende assurantiebelasting verschuldigd is over de vergoeding die zij de houders van de pechpas jaarlijks in rekening brengt, met name of de pechpas een verzekering, en de belanghebbende een verzekeraar is in de zin van de Wet belastingen van rechtsverkeer (Wet BvR). De Rechtbank heeft het pechpascontract als een verzekering en de belanghebbende als verzekeraar aangemerkt. Het Hof daarentegen zag geen (schade)verzekeringsovereenkomst in de zin van art. 20 Wet BvR.

1.3

De BvR-wetgever heeft het aan de rechter overgelaten om het verzekeringsbegrip voor de assurantiebelasting in te vullen, daarbij kennelijk uitgaande van de civielrechtelijke verzekeringsovereenkomst. Vaste (feiten)rechtspraak is dan ook dat het civielrechtelijke verzekeringsbegrip uitgangspunt is, met fiscale afwijking daarvan voor zover doel en strekking van de assurantiebelasting daartoe nopen.

1.4

Ik meen dat het Hof een te enge maatstaf heeft aangelegd door de nadruk te leggen op de vraag of vermogensschade wordt geleden en voorts vermogensschade beperkt op te vatten als fysieke schade. Het belastbare feit voor de assurantiebelasting is echter niet ‘fysieke vermogensschadeverzekering’, maar ‘verzekering.’ Het systeem van de assurantiebelasting is dat alle verzekeringen belast zijn, tenzij uitgezonderd. Het Hof gaat er voorst kennelijk van uit dat een overeenkomst geen verzekering voor de assurantiebelasting kan zijn als zij civielrechtelijk geen (vermogensschade)verzekeringsovereenkomst is. Ook dat uitgangspunt lijkt mij te eng. Overigens is de pechpasovereenkomst mijns inziens ook civielrechtelijk een verzekeringsovereenkomst. Er wordt een risico overgedragen; de uitkeringsplicht (in natura) hangt af van een ten tijde van het sluiten van de overeenkomst onzeker voorval (de pech) en de risico-overdrager betaalt aan de risico-overnemer jaarlijks een bedrag (de ‘premie'). Ook bij toetsing aan de omschrijving van schadeverzekering (art. 7:944 BW) is de pechpas mijns inziens een verzekering. De vergoede vermogensschade bestaat uit de kosten die de pashouder zich bespaart: de voorrijkosten en het arbeidsloon c.q. de kosten van thuisbrengen, die door de belanghebbende worden gedragen. Deze uitleg van het begrip verzekering in de Wet BvR sluit ook beter aan bij de vrijstelling voor verzekeringsdiensten in de Wet op de omzetbelasting.

1.5

De pechpas is geen servicecontract omdat bij alleen onderhoud geen onvoorzienbaar ‘onzeker voorval’ aan de orde is. Een servicecontract dat ook tussentijdse mankementen dekt, betreft mijns inziens nog steeds overwegend onderhoud en slechts bijkomstig pechhulp, waardoor in dat geval het verzekeringsachtige pechhulpaspect opgaat in het preponderante onderhoudsaspect. In casu gaat het in het geheel niet om onderhoud, maar alleen om het (in natura) wegnemen van de nadelige gevolgen van onzeker voorvallen (pech), óók indien de pashouder strandde op een niet-onderhouden barrel.

1.6

Incidenteel stelt de belanghebbende dat zij niet kan gelden als verzekeraar omdat de Wet financieel toezicht (Wft) haar juist niet als verzekeraar aanmerkt. De Wft heeft een ander doel (markt(stabiliteits)toezicht, consumentenbescherming), waardoor (de uitzonderingen op) het verzekeraarsbegrip in die wet niet leidend kan (kunnen) zijn voor het verzekeraarsbegrip in de Wet BvR. Uw jurisprudentie steunt deze stelling evenmin.

1.7

Ik geef u daarom in overweging de belanghebbende als verzekeraar en de pechpas als verzekering aan te merken voor de Wet BvR, het cassatieberoep van de Staatssecretaris gegrond te verklaren, en belanghebbendes incidentele beroep ongegrond te verklaren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

De belanghebbende geeft een pechpas uit die de houder ervan recht geeft op hulp bij pech onderweg met (elektrische) fietsen, rolstoelen en elektrische scooters. De pas geeft recht op een jaar lang kosteloze reparatie ter plekke of, als dat niet mogelijk is, gratis vervoer van pashouder en vervoermiddel naar huis of naar het beginpunt van de reis. De kosten van bij reparatie vervangen onderdelen zijn wel voor rekening van de pashouder. Voor het jaar 2009 heeft de belanghebbende aangifte assurantiebelasting gedaan en die belasting voldaan over de door haar ontvangen pechpasbijdragen. Tegen die voldoening is zij in bezwaar gekomen bij de Inspecteur, die dat bezwaar ongegrond heeft verklaard. In geschil is of de belanghebbende verzekeraar is en of zij assurantiebelasting verschuldigd is over de jaarlijkse bijdragen die zij de pechpashouders in rekening brengt.

2.2

De Rechtbank Breda1 (de Rechtbank) heeft de volgende, in hoger beroep ook door het Hof ’s Hertogenbosch (het Hof) overgenomen feiten vastgesteld:

“2.1. Belanghebbende geeft een zogenaamde "pechpas" uit. Deze geeft recht op pechhulp voor houders c.q. gebruikers van fietsen, elektrische fietsen, aangepaste fietsen, rolstoelen, en elektrische scooters. De pashouder krijgt bij het sluiten van de pechpasovereenkomst een persoonlijke pechpas uitgereikt. Deze pechpas geeft de pashouder een jaar lang recht op kosteloze reparatie bij pech onderweg (exclusief onderdelen) of gratis vervoer van de pashouder en zijn fiets, als reparatie onderweg niet mogelijk is. Belanghebbende biedt de volgende pasvarianten aan:

- Pechpas Basis à € 25,00. Deze is voor berijders van fiets en/of elektrische fiets.

- Pechpas Plus à € 35. Deze Pechpas geldt ook bij pech binnen 4 km van huis. De Pechpas-Plus is geschikt voor mensen met fysieke beperking(en) zoals ouderen en gebruikers van een rolstoel of een aangepaste fiets.

- Pechpas Partner à € 15,00, voor (inwonend) partner en uitsluitend in combinatie met de Pechpas-Basis of met de Pechpas-Plus.

- Pechpas E-scooter à € 45,00, voor berijders van een elektrische scooter.2.2. De bij de pechpas behorende "Algemene Pechhulpvoorwaarden tbv pechpashouders" luiden:

“- De [X]-pechpas is uitsluitend geldig in Nederland.

- De [X]-Pechpas geeft uitsluitend recht op pechhulp onderweg. Niet inbegrepen is kosteloze reparatie thuis.

- Een tijdelijke domicilie, zoals een vakantieadres in Nederland, wordt aangemerkt als woonadres.- Het recht op kosteloze pechhulp geldt alleen wanneer de pechpashouder tenminste 4kilometer verwijderd is van het woonadres (voorwaarde geldt niet voor pechpas-plus en pechpas E scooter)

- Pechhulp wordt uitsluitend geboden binnen een straal van 35 kilometer van het dichtstbijzijnde [X]-uitrijpunt.

- Pechhulp kan alleen geboden worden op plaatsen die voor de [X]-reparatiebus toegankelijk zijn.- Pechhulp wordt alleen geboden op vertoon van uw [X]-pechpas in combinatie met een geldig legitimatiebewijs.

- Kosteloze Pechhulp wordt alleen geboden wanneer het abonnement ook daadwerkelijk is betaald.- Het recht op pechhulp gaat in op de dag van betaling tot 1 jaar daarna.

- Pechhulp wordt verleend op werkdagen van 08.00 uur tot 21.00 uur en in het weekend van 09.00 uur tot 21.00 uur.

- Pechpashouders betalen geen voorrijkosten en geen arbeidsloon, maar alleen de eventueel nieuw te monteren onderdelen.

- Pechpashouders hebben recht op 5% korting op onderdelen.

- Wanneer reparatie onderweg niet mogelijk is, heeft de [X]-pechpashouder recht op repatriëring van zichzelf plus 1 medereiziger. Alsdan vervalt het recht op kosteloze reparatie.- De [X]-Pechpas wordt automatisch verlengd - tenzij is opgezegd.

- Opzegging dient te zijn doorgegeven tenminste een maand voor de expiratiedatum.

- Opzeggingen of adreswijzigingen dienen schriftelijk te worden gedaan of via het contactformulier op de [X]-website.

- De [X]-Pechpas is persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

- Bij verlies van de [X]-pechpas kan tegen betaling van € 5,00 een duplicaat aangevraagd worden via info@[X].nl.

Pechhulp kan ook ingeroepen worden door niet-leden. [X] is dan echter niet verplicht om ook daadwerkelijk hulp te bieden. Niet-leden betalen voor pechhulp altijd: voorrijkosten, reparatiekosten en onderdelen alsmede de kosten van een jaarabonnement voor de pechpas-basis. Wanneer niet leden hulp inroepen in het weekend wordt op arbeidsloon een toeslag berekend van 50%."

2.3.

De gang van zaken bij een beroep op pechhulp kan als volgt worden omschreven. Wanneer een pashouder belanghebbendes hulp bij pech onderweg inroept, stuurt deze iemand om hulp te bieden. Dat kan een franchisenemer van belanghebbende zijn, maar ook een ander, bijvoorbeeld een bergingsbedrijf. Degene die van belanghebbende het verzoek heeft gekregen om hulp te gaan bieden aan pashouder, heeft recht op vergoeding van een vast bedrag van € 25,00 als hij de pechmelding in behandeling neemt. Daarnaast heeft hij recht op vergoeding van reiskosten (voorrijkosten) en op betaling van de arbeidstijd die nodig is om de pashouder weer op weg te helpen. Omdat belanghebbende opdrachtgever is, stuurt de hulpverlener de rekening voor zijn werkzaamheden aan belanghebbende. Mochten er voor adequate pechhulpverlening nieuwe onderdelen op de fiets gemonteerd moeten worden, dan brengt de hulpverlener deze in rekening aan de pashouder. Met die onderdelentransactie heeft belanghebbende geen bemoeienis. De meest voorkomende vorm van pech -bandenpech- wordt meestal opgelost doordat de pashouder aan de pechhulpverlener een nieuwe band betaalt, en de pechhulpverlener die band er vervolgens voor de pashouder kosteloos om legt. De kosten van montage van de band worden aan belanghebbende in rekening gebracht. Indien een fiets niet ter plaatse gerepareerd kan worden, bijvoorbeeld omdat de hulpverlener niet het juiste onderdeel bij zich heeft, dan wordt de pashouder naar huis, dan wel naar het beginpunt van zijn reis, gebracht. Ook dan heeft belanghebbende aan haar plicht voldaan, namelijk hulpverlening bij pech onderweg. De pashouder kan alsdan ten aanzien van de kapotte fiets geen beroep meer doen op kosteloze reparatie door belanghebbende in het kader van de pechpas. Indien er sprake is van schade aan de fiets die door de pashouder verhaalbaar wordt geacht, dan moet deze zich wenden tot zijn fietsverzekering of fietsleverancier.

2.4.

Belanghebbende heeft over het onderhavige tijdvak aangifte assurantiebelasting gedaan naar een premiebedrag van € 388.097. Ter zake hiervan bedraagt de assurantiebelasting € 29.107. Dit bedrag heeft belanghebbende voldaan. Tegen de voldoening op aangifte is bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft het bezwaar (…) ongegrond verklaard.”

2.3

In beroep en hoger beroep waren twee vragen in geschil: (i) is de overeenkomst tussen de pechpashouder en de belanghebbende een verzekering in de zin van art. 20 Wet BvR? (ii) Is de belanghebbende een verzekeraar in de zin van art. 25(4) Wet BvR?

2.4 De Rechtbank heeft beide vragen bevestigend beantwoord, ad (i) overwegende dat een verzekering in de zin van het Burgerlijk Wetboek drie wezenlijke kenmerken heeft: (a) onzekerheid, (b) premie en (c) uitkering; en dat de pechpasovereenkomst aan alle drie kenmerken beantwoordt. Een pechpas is volgens haar geen service-overeenkomst, omdat het er bij de laatste om gaat dat iets functioneert en blijft functioneren, waarbij van onzekerheid omtrent al dan niet moeten dienstverlenen geen sprake is. Ook de tweede vraag beantwoordt de Rechtbank in negatieve zin voor de belanghebbende. Nu het aanbieden van de pechpas de kern van belanghebbendes bedrijf is, is zij daarmee verzekeraar in de zin van de Wet BvR. Dat de uitzonderingsbepaling van art. 1:6(1)(e) Wft voor de belanghebbende geldt, doet daar niet aan af.

2.5.

Het Hof2heeft alleen de eerste vraag (verzekering?) behandeld omdat hij na zijn ontkennende beantwoording daarvan niet meer toekwam aan de tweede vraag (verzekeraar?). Het Hof heeft zich afgevraagd of de pechpasovereenkomst in overwegende mate ertoe strekt om vermogensschade te vergoeden of om hulp te bieden aan pashouders die in omstandigheden komen te verkeren waarin die hulp nodig is. Het Hof meende dat het laatste het geval is en dat daarmee eventueel gepaard gaande vergoeding van vermogensschade daaraan bijkomstig of ondergeschikt is. Het Hof achtte daarom geen verzekering als bedoeld in art. 20 Wet BvR aanwezig:

“4.1. Ingevolge artikel 20 van de Wet BRV wordt onder de naam 'assurantiebelasting' een belasting geheven ter zake van verzekeringen waarvan het risico in Nederland is gelegen en ter zake van daarmee samenhangende diensten. Het onderwerpelijke geschilpunt is beperkt tot het antwoord op de vraag of de pechhulpovereenkomst onder het begrip 'verzekeringen' in vorenbedoelde zin moet worden begrepen.

4.2.

Partijen en de Rechtbank hebben terecht tot uitgangspunt genomen dat het antwoord op deze vraag wordt bepaald naar burgerrechtelijke maatstaven.

4.3.

Verzekering is een overeenkomst waarbij de ene partij, de verzekeraar, zich tegen het genot van premie jegens haar wederpartij, de verzekeringnemer, verbindt tot het doen van een of meer uitkeringen, en bij het sluiten der overeenkomst voor partijen geen zekerheid bestaat, dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan, of ook hoe lang de overeengekomen premiebetaling zal duren. Zij is hetzij schadeverzekering, hetzij sommenverzekering (zie artikel 7:925, lid 1, BW).

4.4.

Partijen zijn, naar 's Hofs oordeel terecht, eenparig van mening dat de pechhulpovereenkomst niet kan worden aangemerkt als sommenverzekering in de zin van artikel 7:964 BW.

4.5.

Ingevolge artikel 7:944 BW is schadeverzekering de verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde lijdt. Een overeenkomst kan slechts als schadeverzekering worden aangemerkt indien zij met het oog op een verzekerbaar belang is afgesloten en derhalve de strekking heeft vermogensschade te vergoeden. Indien een zodanige strekking ontbreekt en de overeenkomst evenmin als sommenverzekering in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt, is geen sprake van verzekering, gezien artikel 7:925, lid 1, tweede volzin, BW.

4.6.

Voor het voor de kwalificatie van een overeenkomst als schadeverzekering relevante begrip 'vermogensschade' heeft de wetgever willen aansluiten bij het bepaalde in artikel 6:96 BW en te kennen gegeven dat dit begrip ruim moet worden opgevat (Kamerstukken II, vergaderjaar 1985-1986, 19 526 [bedoeld zal zijn 19 529; PJW], nr. 3, blz. 21). Vermogensschade in de aldus opgevatte zin omvat zaakschade, welk begrip omvat, naar objectieve maatstaven berekende, herstelkosten van een beschadigde zaak (vgl. HR 16 juni 1961, NJ 1961/444), alsmede, in beginsel, ten gevolge van zaaksbeschadiging gemaakte vervoerskosten.

4.7.

Een ruime interpretatie van het begrip 'vermogensschade' brengt evenwel niet mee dat het verzekeringsbegrip in de vorenbedoelde zin eveneens zonder meer ruim moet worden opgevat. Zoals blijkt uit artikel 7:925, lid 1, BW, is verzekering een overeenkomst die aan de vervolgens in dat lid genoemde kenmerken voldoet, zijnde - in het kort - premiebetaling, de verplichting tot uitkering en onzekerheid. Niet elke overeenkomst waarin die elementen kunnen worden ontwaard, is daarmee verzekering in de zin van deze wettelijke bepaling. Immers: "[m]et de in [artikel 7:925, lid 1, BW] gegeven omschrijving is niet beoogd een voor alle gevallen sluitende definitie te geven. De aanhef van het lid: "Verzekering is een overeenkomst", maakt duidelijk dat de gegeven omschrijving in bepaalde gevallen te ruim is; vgl. Mulder, N.J.B. 1974, blz. 1095. De uiteindelijke grenzen kunnen door de rechtspraak worden getrokken", aldus de (mede-)wetgever (Kamerstukken II, vergaderjaar 1985-1986, 19 529, nr. 3, blz. 6).

4.8.

De opvatting dat niet elke overeenkomst waarin de voornoemde elementen kunnen worden ontwaard, verzekering in vorenbedoelde zin is, stemt overeen met jurisprudentie van de Kroon inzake het voormalige artikel 246 van het Wetboek van Koophandel, welk artikel de (tot schadeverzekering beperkte) voorloper is van het huidige artikel 7:925 BW. Volgens die jurisprudentie werden niet als (schade-)verzekeringen aangemerkt overeenkomsten waarbij "(...) niet zozeer het goedmaken van op geld waardeerbare schade of verlies aan de orde is, doch veeleer het verrichten van bepaalde werkzaamheden, die voor de betrokkenen, die in de omstandigheden komen te verkeren, dat zij hulp nodig hebben, een besparing van kosten en inspanning betekenen" (bijv. KB 13 juni 1978, nr. 29, AB 1978, 495).

4.9.

Hoewel, althans naar huidig recht, van verzekering in de zin van artikel 7:925, lid 1, BW stellig sprake kan zijn indien door of namens de verzekeraar bepaalde werkzaamheden worden verricht (vgl. artikel 7:926 BW), dient, zoals uit het onder 4.7 overwogene volgt, ook thans nog onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds overeenkomsten waarin de in artikel 7:925, lid 1, eerste volzin, BW genoemde elementen kunnen worden ontwaard die echter geen verzekering zijn, en anderzijds overeenkomsten die als verzekering in de zin van die bepaling moeten worden aangemerkt. In navolging van de onder 4.8 genoemde benadering van de Kroon, zal het Hof voor het maken van dit onderscheid voor een geval als het onderhavige als maatstaf hanteren, mede gezien het onder 4.5 overwogene, of de overeenkomst in overwegende mate ertoe strekt vermogensschade te vergoeden, in welk geval zij schadeverzekering is, dan wel of de overeenkomst er in overwegende mate toe strekt hulp te bieden aan één der partijen die in omstandigheden komt te verkeren dat die hulp nodig is, waarbij de daar (eventueel) mee gepaard gaande vergoeding van vermogensschade van bijkomstige of ondergeschikte aard is.

4.10.

Naar 's Hofs oordeel moet de pechhulpovereenkomst in de laatstbedoelde zin worden gekwalificeerd. Het Hof acht aannemelijk dat, zoals belanghebbende desgevraagd heeft uiteengezet, een pechhulpovereenkomst bovenal ertoe strekt hulp te bieden aan de op betrekkelijke afstand van diens woonadres gestrande pechpashouder, die met het ongemak wordt geconfronteerd dat hij zijn fietsreis niet zonder nadere inspanning en, mogelijk, kosten fietsend kan vervolgen, dan wel niet zonder nadere inspanning en, mogelijk, kosten kan terugkeren naar zijn woonadres, dan wel het beginpunt van zijn fietsreis. Dit geldt mutatis mutandis eveneens voor de overige vervoermiddelen ter zake waarvan een pechhulpovereenkomst kan worden gesloten. De vergoeding van eventuele vermogensschade is naar 's Hofs oordeel volstrekt ondergeschikt aan hulpverlening. Dit geldt in het bijzonder in het - volgens partijen veelvuldig - veel voorkomende geval, waarin een fietser geconfronteerd wordt met een lekke band. Het Hof acht aannemelijk dat de overeenkomst er juist in dergelijke gevallen vooral toe strekt ongemak aan de zijde van de fietser weg te nemen en inspanning te voorkomen en niet zozeer vermogensschade te vergoeden, gesteld dat daarvan - afgezien van niet door de pechhulpovereenkomst gedekte materiaalkosten - sprake zou zijn. Het karakter van hulpverlening prevaleert naar 's Hofs oordeel in zodanige mate boven het recht op de, afgezien van de kosten van onderdelen, kosteloze reparatie, dan wel repatriëring, dat de pechhulpovereenkomst, hoewel daarin de elementen van een overeenkomst van verzekering kunnen worden ontwaard, niet als verzekering in burgerrechtelijke zin moet worden gekwalificeerd. Het Hof ziet voor de zojuist gegeven kwalificatie bevestiging in de omstandigheid dat de pechhulpovereenkomst ook voorziet in de door belanghebbende geboden assistentie ingeval sprake zou zijn van een door de artikelen 7:951 of 7:952 BW bestreken situatie.”

2.6 Het Hof heeft op die gronden belanghebbendes hogere beroep gegrond verklaard.

3 Het geding in cassatie

3.1

De Staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) heeft tijdig en regelmatig cassatieberoep ingesteld. De belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarnaast incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Staatssecretaris heeft gerepliceerd in het principale cassatieberoep en het incidentele cassatieberoep beantwoord. De belanghebbende heeft principaal gedupliceerd.

3.2

De Staatssecretaris stelt schending van het Nederlandse recht, met name art. 20 Wet BvR, doordat het Hof ten onrechte de onderhavige pechhulpovereenkomst in overwegende mate ertoe acht te strekken hulp te bieden en haar daarom ten onrechte niet heeft aangemerkt als verzekering in de zin van art. 20 Wet BvR. De Staatssecretaris betoogt op basis van een uitvoerige uiteenzetting van wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur dat wel degelijk sprake is van verzekering.

3.3

Bij verweer bestrijdt de belanghebbende de door de Staatssecretaris ingenomen feitelijke stellingen, erop wijzende dat onweersproken vast staat dat dekking van vermogensschade niet de reden is voor het aangaan van een pechpasovereenkomst. Voor zover het principale cassatieberoep een motiveringsklacht inhoudt, ziet de belanghebbende niet welk oordeel het Hof onvoldoende gemotiveerd zou hebben. Des Staatssecretaris’ vergelijking tussen pechhulp en rechtsbijstandverzekering kan de belanghebbende niet volgen en ontbeert volgens de belanghebbende adstructie. De belanghebbende acht de overige door de Staatssecretaris aangevoerde vergelijkingen en stellingen tardief.

3.4

De belanghebbende heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld omdat het Hof niet is ingegaan op belanghebbendes tweede klacht in hoger beroep dat zij geen verzekeraar is in de zin van art. 25 Wet BvR. De Staatssecretaris antwoordt dat degene die in het kader van zijn normale bedrijfsuitoefening anders dan incidenteel verzekeringen sluit, verzekeraar is in de zin van art. 25 Wet BvR, zodat de belanghebbende zijns inziens verzekeraar is.

4 “Verzekeringen”

5 Beoordeling van het principale middel (Staatssecretaris)

6 Beoordeling van het incidentele cassatieberoep (belanghebbende)

7 Conclusie