Hoge Raad, 17-10-2014, ECLI:NL:HR:2014:2976, 13/03922
Hoge Raad, 17-10-2014, ECLI:NL:HR:2014:2976, 13/03922
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2014
- Datum publicatie
- 17 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:2976
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:84, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/03922
Inhoudsindicatie
Dividendbelasting; Artikel 3, lid 1, onderdeel d, Wet DB 1969. Zuivere winst. Ook reserves die naar regels van burgerlijk recht niet voor uitkering in aanmerking komen behoren tot de zuivere winst van een vennootschap.
Uitspraak
17 oktober 2014
nr. 13/03922
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] N.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2013, nr. AWB 12/4670, betreffende een op aangifte afgedragen bedrag aan dividendbelasting. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 20 februari 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende fungeert als tophoudster van een groep van vennootschappen en is genoteerd aan de beurs in [Q].
Op 22 juni 2011 is tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende (hierna: de AVA) besloten ten laste van de agioreserve een uitkering aan de aandeelhouders te doen van $ 0,08 per aandeel. In totaal bedroeg de uitkering $ 17.600.000 (€ 12.488.505).
Volgens de jaarrekening over 2011 van belanghebbende bedroeg het eigen vermogen van belanghebbende per 31 december 2010 en 2011 $ 584.714.000 respectievelijk $ 588.084.000, waarin begrepen een bedrag van negatief $ 132.890.000 respectievelijk negatief $ 137.199.000 aan winstreserves. Voorts bedroeg volgens de jaarrekening de agioreserve per 31 december 2010 $ 366.126.000 en per 31 december 2011 $ 348.568.000, en de wettelijke reserve per die data $ 361.016.000 respectievelijk $ 453.032.000.
De wettelijke reserve ultimo 2011 bestond voor een bedrag van $ 384.877.000 uit waardemutaties deelnemingen, waarvoor op grond van artikel 2:389, leden 6 en 8, BW een wettelijke reserve moet worden aangehouden.
Voor de Rechtbank was onder meer in geschil of en in hoeverre belanghebbende dividendbelasting moest inhouden en afdragen over de hiervoor in 2.1.2 genoemde uitkering ten laste van de agioreserve.
In dat kader is door de Rechtbank als vaststaand aangenomen dat het verschil tussen het op aandelen gestorte kapitaal en het zichtbare eigen vermogen van belanghebbende op 31 december 2011 positief $ 211.600.000 bedroeg en dat dit saldo bestond uit zogenoemde wettelijke reserves.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het bij zuivere winst gaat om alles wat er meer is dan het gestorte kapitaal, en dat de uitkeerbaarheid naar burgerlijk recht van de bestaande wettelijke reserves niet van betekenis is bij de beoordeling van de vraag of en in hoeverre er zuivere winst aanwezig was bij de uitkering ten laste van de agioreserve.
De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de beurskoers van belanghebbende niet bepalend is voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre sprake is van zuivere winst. Het moet gaan om het reële vermogen, aldus de Rechtbank.
Voor zover het eerste middel het hiervoor in 2.3.1 weergegeven oordeel van de Rechtbank bestrijdt met het betoog dat de wettelijke reserves geen deel uitmaken van de zuivere winst, faalt het aangezien dit oordeel van de Rechtbank juist is.
Artikel 3, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: de Wet) bepaalt dat tot de opbrengst behoort een gedeeltelijke teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort, indien en voor zover er zuivere winst is, tenzij tevoren de algemene vergadering van aandeelhouders tot deze teruggaaf heeft besloten en de nominale waarde van de desbetreffende geplaatste aandelen bij statutenwijziging met een gelijk bedrag is verminderd. Het begrip 'zuivere winst' is in de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 29, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dat op dit punt gelijkluidend is aan artikel 3, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet, als volgt toegelicht:
"Onder zuivere winst moet worden verstaan alles wat er meer is dan het gestorte kapitaal. Hieronder vallen dus niet alleen open maar ook stille reserves." (Kamerstukken II, 1958/59, 5380, nr. 3, blz. 42).
Er is geen reden aan te nemen dat de wetgever voor de vraag of sprake is van zuivere winst wel rekening heeft willen houden met stille reserves, maar met open reserves slechts voor zover deze naar regels van burgerlijk recht voor uitkering in aanmerking komen. Ook stille reserves zullen immers niet uitkeerbaar zijn.
Voor zover het eerste middel aldus moet worden begrepen dat het betoogt dat onder kapitaal in voornoemde zin niet alleen het nominaal gestorte kapitaal, maar ook de agioreserve moet worden begrepen, faalt het eveneens. Aanvaarding van dit standpunt zou inhouden dat het terugbetalen van agio in een geval als het onderhavige, ondanks de aanwezigheid van zuivere winst, onbelast zou kunnen geschieden. Een teruggaaf van kapitaal is echter slechts onbelast indien deze berust op een kapitaalsvermindering door statutenwijziging (vgl. HR 14 januari 1959, nr. 13775, BNB 1959/81).
Het tweede middel kan evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dat middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.