Home

Hoge Raad, 14-02-2014, ECLI:NL:HR:2014:330, 13/01865

Hoge Raad, 14-02-2014, ECLI:NL:HR:2014:330, 13/01865

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 februari 2014
Datum publicatie
14 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:330
Formele relaties
Zaaknummer
13/01865

Inhoudsindicatie

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, zie ook 13/01864.

Uitspraak

14 februari 2014

Nr. 13/01865

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2013, nrs. 12/00024 en 12/00025, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1 Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1999 en 2000 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

De Rechtbank te Leeuwarden (nrs. AWB 10/2318 enAWB 10/2319) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep voor wat betreft het jaar 1999 ongegrond verklaard, voor wat betreft het jaar 2000 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur betreffende dat jaar vernietigd en de navorderingsaanslag over dat jaar verminderd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

2 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3 Beoordeling van de klachten

3.1.

Belanghebbende dreef in de onderhavige jaren (1999 en 2000) een praktijk voor psychotherapie. Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur correcties aangebracht op de door belanghebbende voor de onderhavige jaren aangegeven belastbare inkomens.

3.2.

De eerste klacht houdt in dat het Hof niet de beschikking heeft gehad over alle stukken die belanghebbende in de procedure bij de Rechtbank heeft ingebracht. De klacht noemt in dat verband stukken, aangeduid als de "F-serie" en de "M-serie".

De klacht faalt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 3.2 van het heden in de zaak met nummer 13/01864 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.

3.3.

De tweede klacht richt zich tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende het pand [a-straat 1] niet heeft aangewend binnen zijn onderneming. De klacht slaagt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 3.3 van het hiervoor in 3.2 genoemde arrest van de Hoge Raad.

3.4.

De zevende klacht verwijt het Hof onder meer dat het niet heeft behandeld belanghebbendes beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De klacht slaagt in zoverre op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 3.5 van het hiervoor in 3.2 genoemde arrest van de Hoge Raad.

3.5.

De zevende klacht voor het overige alsmede de derde en zesde klacht kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.6.

Gelet op het hiervoor in 3.3 en 3.4 overwogene kan ‘s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De vierde en de vijfde klacht behoeven geen behandeling.

4 Proceskosten

5 Beslissing