Hoge Raad, 19-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3611, 13/01818
Hoge Raad, 19-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3611, 13/01818
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 december 2014
- Datum publicatie
- 19 december 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:3611
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:111, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2640, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/01818
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 9, lid 2, letter a, Wet OB 1968 jo. post a.3 van Tabel I. Verlaagd tarief voor levering van growkits met pootgoed voor psilocybe paddenstoelen (paddo’s).
Uitspraak
19 december 2014
nr. 13/01818
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2013, nr. 11/00213, op het hoger beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 08/906) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2006 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 26 februari 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende produceerde in het onderhavige jaar (2006) zogeheten paddenstoelenbroed (hierna: het broed), een door sterilisatie van rogge, rijst of een vergelijkbaar basisproduct ontstaan product, waaraan schimmel- of sporencultuur (mycelium) wordt toegevoegd. Het broed bevat het mycelium van psilocybe paddenstoelen. Psilocybe paddenstoelen (hierna ook: paddo’s) worden al dan niet na bewerking door mensen gegeten met het oog op de hallucinerende werking daarvan.
Belanghebbende verkoopt het broed in kleine hoeveelheden, verpakt als zogenoemde growkits. Een growkit bestaat uit een plastic bakje met deksel met een inhoud van ongeveer een liter, met daarin een laagje broed, afgedekt met een laagje vermiculiet waarbij voor de vochtregulering een paar milliliter perliet is toegevoegd. Deze laatste stof dient de vochtregulatie. Na opening van het deksel vormt het mycelium in het bakje psilocybe paddenstoelen.
Belanghebbende heeft ter zake van de levering van de hiervoor in 2.1.2 bedoelde growkits omzetbelasting voldaan naar het lage tarief.
Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de levering van de onderhavige growkits is onderworpen aan het algemene omzetbelastingtarief.
Het Hof heeft in de eerste plaats geoordeeld dat het broed moet worden aangemerkt als pootgoed voor de teelt van groente in de zin van post a.3 van tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Naar het oordeel van het Hof kan niet worden geoordeeld dat het broed afhankelijk van het doel waarvoor de afnemer het broed gebruikt, aan het verlaagde dan wel het algemene tarief is onderworpen.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende met de levering van de growkits één prestatie verricht, waarvan de levering van het broed de hoofdprestatie is, die de tariefstelling van die prestatie bepaalt. De levering van het plastic bakje en de toevoeging van de overige producten zijn voor de afnemer geen doel op zich, maar een middel om de hoofdprestatie zo aantrekkelijk mogelijk te maken, aldus het Hof. Daarom is naar het oordeel van het Hof op de levering van de growkits het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing.
Middel I is gericht tegen het hiervoor in 2.2.1 omschreven oordeel van het Hof met het betoog dat het Hof post a.3 van tabel I onjuist heeft uitgelegd door te oordelen dat het broed moet worden beschouwd als pootgoed voor de teelt van groenten.
Tot de in post a.3 van tabel I vermelde goederen behoort:
“pootgoed bestemd voor de teelt van groenten en fruit;”.
In de memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wet herziening tariefindeling voedings- en geneesmiddelen (Kamerstukken II, vergaderjaar 1987/88, 20 506, nr. 3, blz. 7) is met betrekking tot deze tabelpost het volgende opgenomen:
“Pootgoed (post 3)
Post 3 – pootgoed bestemd voor de teelt van groente en fruit – vormt de vervanging van de tot dusverre in Tabel I, onderdeel a, voorkomende post 19. In vergelijking met de oude post – planten bestemd voor uitpoot voor de teelt van groenten en fruit – is post 3 ruimer geformuleerd. Daarmee wordt een wettelijke basis gegeven aan de reeds geldende praktijk volgens welke onder de term «pootgoed» niet alleen worden gerangschikt de planten bestemd voor de uitpoot van groenten en fruit, maar ook de delen van dergelijke planten (zoals wortels en wortelstokken) alsmede champignonbroed. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat pootaardappelen eveneens onder post 3 kunnen worden begrepen.”.
Uit het hiervoor in 2.3.2 weergegeven gedeelte van de daar bedoelde memorie van toelichting volgt dat de wetgever de in post a.3 van tabel I vermelde begrippen “groenten” en “fruit” een ruime betekenis heeft willen geven. Dat betekent dat daaronder dienen te worden begrepen alle voor menselijke consumptie bestemde (dat wil zeggen eetbare) planten en plantendelen, vruchten en ook paddenstoelen (de vruchtlichamen van een zwam of schimmel).
Voorts volgt uit de vermelding van “champignonbroed” in vorenvermeld gedeelte van de memorie van toelichting dat de wetgever onder het in post a.3 van tabel I vermelde begrip “pootgoed” heeft willen begrijpen paddenstoelenbroed van voor menselijke consumptie bestemde paddenstoelen.
Het hiervoor in 2.3.3 overwogene brengt mee dat voor de levering van het broed het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is, aangezien paddo's, naar in cassatie niet in geschil is, bestemd zijn voor menselijke consumptie. Daaraan doet niet af dat paddo's als genotmiddel worden geconsumeerd. Het oordeel van het Hof dat het broed moet worden aangemerkt als pootgoed in de zin van post a.3 van tabel I is derhalve juist. Het middel faalt.
Middel II richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen ’s Hofs hiervoor in 2.2.2 omschreven oordelen. Middel II faalt eveneens. Die oordelen van het Hof geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 13/01817 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.