Hoge Raad, 28-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:721, 13/00673
Hoge Raad, 28-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:721, 13/00673
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 maart 2014
- Datum publicatie
- 28 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:721
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2012:BY8465, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 13/00673
Inhoudsindicatie
KB-Lux. Bewijs beboetbare feiten.
Uitspraak
28 maart 2014
nr. 13/00673
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 december 2012, nrs. 09/00027 t/m 09/00029 en 10/00774 t/m 10/00788, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 07/2016, AWB 07/2017 en 07/2026, en nrs. AWB 07/2008 t/m 07/2015, 07/2018 t/m 07/2023 en 07/2025) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1992 tot en met 2000 en 2003 opgelegde belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de over de jaren 1993 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) en de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De bestreden belastingaanslagen, boeten en verhogingen houden verband met het zogenoemde Rekeningenproject.
s Hofs uitspraak geeft wat betreft de beoordeling van de verhogingen ter zake van de IB/PVV over het jaar 1992 en de VB over het jaar 1993 blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in onderdeel 3.8.4 van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207 (hierna: het arrest van 28 juni 2013). De klachten slagen daarom in zoverre. De klachten falen voor zover deze betrekking hebben op de verhogingen ter zake van de IB/PVV over de jaren 1993 tot en met 1997 en de VB over de jaren 1994 tot en met 1998, en de boeten ter zake van de IB/PVV over de jaren 1998 tot en met 2000 en de VB over de jaren 1999 en 2000 op grond van hetgeen is overwogen in de onderdelen 3.5, 3.6, 3.7.1 en 3.8.4 van het arrest van 28 juni 2013. Daarbij verdient opmerking dat belanghebbendes tegoed bij de Kredietbank Luxembourg op 31 januari 1994 meer dan ƒ 100.000 bedroeg en derhalve is aan te merken als aanzienlijk, zoals bedoeld in onderdeel 3.5.1 van het arrest van 28 juni 2013.
De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Gelet op het hiervoor in onderdeel 2.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat de Inspecteur het bewijs van een beboetbaar feit met betrekking tot de verhogingen ter zake van de IB/PVV over het jaar 1992 en de VB over het jaar 1993 op andere wijze dan door middel van een bewijsvermoeden heeft geleverd, zoals bedoeld in onderdeel 3.8.5 van het arrest van 28 juni 2013. Deze verhogingen dienen daarom volledig te worden kwijtgescholden.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.