Hoge Raad, 04-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:784, 13/00882
Hoge Raad, 04-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:784, 13/00882
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 april 2014
- Datum publicatie
- 4 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:784
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BY9058, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 13/00882
Inhoudsindicatie
KB-Lux. Bewijs beboetbare feiten.
Uitspraak
4 april 2014
nr. 13/00882
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 17 januari 2013, nr. 12/00530, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1990 en 1991 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de over de jaren 1991 en 1992 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) en de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging.
1 Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage is bij arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/01171, ECLI:NL:HR:2012:BX0891, BNB 2012/291, vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mrs. A.M.E. Nuyens en A.J.C. Perdaems, advocaten te Breda.
3 Beoordeling van de middelen
De bestreden verhogingen houden verband met het zogenoemde Rekeningenproject.
s Hofs uitspraak geeft wat betreft de beoordeling van de verhogingen ter zake van de IB/PVV over de jaren 1990 en 1991 en de VB over de jaren 1991 en 1992 blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in onderdeel 3.8.4 van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207 (hierna: het arrest van 28 juni 2013). Middel 1 slaagt daarom.
Uit de gegrondbevinding van middel 1 volgt dat middel 2 geen behandeling behoeft.
Gelet op het hiervoor in onderdeel 3.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat de Inspecteur het bewijs van een beboetbaar feit met betrekking tot de verhogingen ter zake van de IB/PVV over de jaren 1990 en 1991 en de VB over de jaren 1991 en 1992 op andere wijze dan door middel van een bewijsvermoeden heeft geleverd, zoals bedoeld in onderdeel 3.8.5 van het arrest van 28 juni 2013. Deze verhogingen dienen daarom volledig te worden kwijtgescholden.