Hoge Raad, 04-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:786, 13/03547
Hoge Raad, 04-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:786, 13/03547
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 april 2014
- Datum publicatie
- 4 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:786
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:68, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2013:CA3908, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/03547
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 5, lid 1, aanhef en letter c ten eerste, Wet Vpb 1969. Werkzaamheden van belanghebbende, een AWBZ-thuiszorginstelling, bestaan niet uit de genezing of verpleging van zieken, kraamvrouwen of gebrekkigen.
Uitspraak
4 april 2014
nr. 13/03547
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 juni 2013, nr. 12/00540, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1 Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 12/1245) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat‑Generaal P.J. Wattel heeft op 7 februari 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende maakt deel uit van de[E] Groep. Aan het hoofd van deze groep staat sinds 9 februari 2006 [F] Beheer B.V. (hierna: [F] Beheer). Deze vennootschap is ontstaan door omzetting van de voormalige Stichting [G] in een besloten vennootschap. De aandelen in [F] Beheer werden in 2006 – via Stichting Administratiekantoor [H] – gehouden door de voormalige bestuurders van Stichting [G]. [F] Beheer is enig aandeelhouder van [L] B.V. Deze vennootschap is op haar beurt enig aandeelhouder van belanghebbende en de vennootschappen [M] B.V., [N] B.V. en [AA] en particulier B.V.
Belanghebbende is een zogeheten toegelaten AWBZ-thuiszorginstelling. Op basis van deze toelating mag belanghebbende uit AWBZ-middelen gefinancierde zorg in natura verlenen aan zorgvragers. Tot 1 januari 2006 stond de AWBZ-toelating op naam van - en werden de activiteiten uitgevoerd voor rekening van - Stichting [G]. Na de omzetting van Stichting [G] in [F] Beheer zijn de werkzaamheden van Stichting [G] via [L] B.V. overgenomen door belanghebbende. Belanghebbende heeft de activiteiten van Stichting [G] – die in de loop der jaren niet zijn gewijzigd – voortgezet.
Voor het aanbieden, het uitvoeren en het verlenen van diensten en zorgtaken op het gebied van thuisverzorging en thuisverpleging, maakte belanghebbende in 2006 gebruik van de diensten van zogenoemde steunpunten. Deze steunpunten zijn van belanghebbende onafhankelijke ondernemingen. Bij ieder steunpunt is een zogenoemde zorgcoördinator in dienst. De zorgvrager met een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: het CIZ) kan zich melden bij het steunpunt. De indicatie geeft de aard en duur van de te verlenen zorg
aan.
De activiteiten in het kader van de zorgverlening worden verricht door zogeheten zelfstandigen zonder personeel. Zij die als zorgverlener werkzaamheden willen verrichten, kunnen zich bij een steunpunt aanmelden of worden door een steunpunt benaderd en worden opgenomen in een bestand. Als de zorgverlener voldoet aan de door belanghebbende en de beroepsgroep gestelde eisen met betrekking tot de verklaring omtrent het gedrag, diploma’s en dergelijke, kan de zorgverlener worden ingezet. De steunpunten en de zorgverleners dienen te handelen volgens door belanghebbende opgestelde kwaliteitsvoorschriften.
Wanneer een zorgvrager met een indicatie van het CIZ bij een van de steunpunten komt, wordt door tussenkomst van de zorgcoördinator een zorgverlener ingeschakeld. Wanneer de zorgverlener de werkzaamheden niet naar tevredenheid van de zorgvrager verricht, kan bij belanghebbende een klacht worden ingediend.
Voor de geleverde uren thuiszorg ontvangt belanghebbende een vergoeding uit het AWBZ-fonds op basis van met diverse zorgkantoren in Nederland gemaakte afspraken. Deze zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de AWBZ ten behoeve van alle inwoners van een bepaalde regio. Hiertoe stelt het zorgkantoor jaarlijks een budget voor thuiszorg ter beschikking. Uit dit budget betaalt belanghebbende rechtstreeks de zorgverleners voor de door hen verleende (geïndiceerde) zorg. Aan de steunpunten wordt een bemiddelingsfee betaald. Belanghebbende heeft geen eigen personeel. De directie van belanghebbende wordt gevoerd door personeel van haar aandeelhouder [L] B.V. Dit personeel voert ook de ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van het thuiszorgwerk uit.
Voor het Hof was, voor zover in cassatie van belang, in geschil of op belanghebbende de vrijstelling van artikel 5, lid 1, aanhef en letter c, ten eerste, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) van toepassing is.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet voldoet aan de winstbestemmingseis zoals neergelegd in artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aangezien belanghebbende op grond van haar statuten ook niet‑zorgactiviteiten kan verrichten en de daarmee behaalde winst alsmede de winst behaald met andere niet AWBZ-gerelateerde activiteiten ter vrije beschikking staat van de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende. De omstandigheid dat blijkens de statuten de winst behaald met zorgactiviteiten wel uitsluitend mag worden aangewend voor de in artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit genoemde doelstellingen, doet daaraan volgens het Hof niet af. Aangezien belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aan de winstbestemmingseis voldoet, kan belanghebbende reeds daarom niet worden aangemerkt als een (subjectief) van vennootschapsbelasting vrijgesteld lichaam in de zin van artikel 5, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet.
Hiertegen keren zich de middelen.
Bij de behandeling van de middelen wordt het volgende vooropgesteld.
Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 28 maart 2014, nr. 13/00923, ECLI:NL:HR:2014:666, volgt uit de tekst van artikel 5, lid 1, aanhef en letter c, ten eerste, van de Wet dat om in aanmerking te kunnen komen voor de in dit artikel vervatte vrijstelling de werkzaamheden van een belastingplichtige uitsluitend of nagenoeg uitsluitend dienen te bestaan uit het genezen, verplegen of verzorgen van zieken, kraamvrouwen of gebrekkigen. Voor het van toepassing zijn van de vrijstelling is noodzakelijk dat de zorginstelling zich rechtstreeks ten opzichte van de zorgvragers verplicht de gevraagde zorg te verlenen, welke wordt verricht door voor haar al dan niet in loondienst werkzaam zijnde zorgverleners. Bezien vanuit de zorgvragers moet de zorg worden verricht door de zorginstelling.
De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende niet voldoet aan de hiervoor in 3.3.1 omschreven vereisten. De zorgvragers richten zich bij het vragen om zorg tot de (van belanghebbende onafhankelijke) steunpunten die ervoor zorgen dat een (zelfstandige) zorgverlener de gevraagde zorg verleent. Dat belanghebbende een toegelaten AWBZ-thuiszorginstelling is en de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de werkzaamheden van de zorgverleners bij belanghebbende berust, betekent niet dat, bezien vanuit de zorgvragers, belanghebbende de instelling is die de zorg verleent. Reeds daarom komt aan belanghebbende geen beroep op de in artikel 5, lid 1, aanhef en letter c, ten eerste, van de Wet vervatte vrijstelling toe. De omstandigheid dat “werkzaamheden die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend dienen te bestaan uit het genezen, verplegen of verzorgen van zieken, kraamvrouwen of gebrekkigen”, ruimte biedt voor interpretatie overeenkomstig de daarover heersende maatschappelijke opvattingen, houdt niet in dat de tekst van artikel 5, lid 1, aanhef en letter c, ten eerste, van de Wet ook ruimte biedt om in een geval waarin dergelijke werkzaamheden door een belastingplichtige niet zelf worden verricht, daarmee samenhangende werkzaamheden van administratieve en organisatorische aard onder het bereik van de vrijstelling te brengen. De middelen falen mitsdien. In het midden kan blijven of belanghebbende voldoet aan de in artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit neergelegde winstbestemmingseis.