Hoge Raad, 10-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:8, 12/04979
Hoge Raad, 10-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:8, 12/04979
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 januari 2014
- Datum publicatie
- 10 januari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:8
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:929, Contrair
- Zaaknummer
- 12/04979
Inhoudsindicatie
Art. 16, lid 2, letter c, AWR. Verordening rioolrechten 2010 gemeente Barendrecht. Aanslag rioolrecht € 235. Bij raadpleging bijsluiter en website blijkt juiste bedrag € 258. Navordering geoorloofd wegens redelijkerwijs kenbare fout?
Uitspraak
10 januari 2014
nr. 12/04979
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 9 oktober 2012, nr. BK-11/00690, betreffende een aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de rioolheffing van de gemeente Barendrecht.
1 Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de rioolheffing van de gemeente Barendrecht opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Dordrecht (nr. AWB 11/282 RIOOLR-T2) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 19 september 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de rioolheffing van de gemeente Barendrecht opgelegd ten bedrage van € 235. Deze aanslag is te laag vastgesteld. Ingevolge de Verordening rioolheffing 2010 van de gemeente Barendrecht bedraagt de rioolheffing voor een geval als het onderhavige, een woning met meer dan twee bewoners, € 258. De fout is gemaakt bij alle belastingplichtige inwoners die hun belasting niet per automatische incasso betalen. Vervolgens is aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag ten bedrage van € 23 opgelegd.
In het aanslagbiljet van de primitieve aanslag werd voor verdere informatie verwezen naar een meegezonden bijsluiter. Daarin zijn onder meer de voor het jaar 2010 geldende tarieven voor de rioolheffing vermeld, waaronder het bedrag van € 258. Voorts wordt in de bijsluiter de website www.svhw.nl vermeld, waar eveneens het bedrag van € 258 wordt genoemd.
Tussen partijen is in geschil of terecht is nagevorderd.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende bij kennisneming van zijn aanslagbiljet en de bijsluiter redelijkerwijs heeft kunnen zien dat een fout is gemaakt, aangezien het bedrag van de aanslag niet overeenstemde met het voor hem geldende bedrag in de bijsluiter. Vervolgens had belanghebbende kunnen vaststellen welk tarief het juiste is door de in de bijsluiter vermelde website www.svhw.nl te raadplegen. Voor zover belanghebbende stelt de bijsluiter niet te hebben geraadpleegd, komt dit voor zijn rekening en risico, aldus het Hof.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat aan uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot navordering van geringe bedragen, die hij heeft gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever, geen in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend.
De navorderingsaanslag is daarom gelet op artikel 16, lid 2, letter c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) terecht opgelegd, aldus het Hof.
Het eerste middel betoogt dat het Hof is uitgegaan van een te ruime uitleg van het begrip “kenbaar” in artikel 16, lid 2, letter c, AWR. Deze bepaling is van toepassing - voor zover hier van belang - in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat ten gevolge van een fout een aanslag te laag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige “redelijkerwijs kenbaar” is. Volgens de toelichting op die bepaling “is de kenbaarheid in zekere mate geobjectiveerd door het gebruik van het woord “redelijkerwijs”. (…) Bij de toepassing van het kenbaarheidsvereiste gaat het er niet om of de onjuistheid voor een concrete belastingplichtige kenbaar is, maar of een belastingplichtige met een gemiddelde kennis van, en een gemiddeld inzicht in het fiscale recht, de onjuistheid onderkent.” (Kamerstukken II, 2009/10, 32 129, nr. 3, blz. 25).
Omtrent het begrip “kenbaar” is in de memorie van toelichting voorts vermeld: “Kenbaar moet hier worden opgevat in de gebruikelijke zin van te kennen, te onderkennen, te onderscheiden. De belastingplichtige moet als het ware in één oogopslag (hebben) kunnen zien dat de belastingaanslag (…) niet juist is.” (Kamerstukken II, 2009/10, 32 129, nr. 3, blz. 25).
Van een belastingplichtige wordt niet gevraagd te beoordelen of een aan hem opgelegde belastingaanslag juist is (Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 8, blz. 50).
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende bij kennisneming van zijn aanslagbiljet en de bijsluiter redelijkerwijs heeft kunnen zien dat een fout is gemaakt omdat daarin verschillende bedragen worden vermeld, en dat belanghebbende vervolgens door raadpleging van een website had kunnen vaststellen welke van die bedragen het juiste was. Aldus heeft het Hof een strengere uitleg gegeven aan het begrip “redelijkerwijs kenbaar” in artikel 16, lid 2, letter c, AWR dan blijkens de wetsgeschiedenis is beoogd. De enkele vermelding van een bedrag aan rioolheffing van € 235 is niet van dien aard dat daarmee voor een belastingplichtige onmiddellijk duidelijk had moeten zijn dat de aanslag onjuist is. Raadpleging van de bijsluiter, waarnaar op het aanslagbiljet wordt verwezen “voor verdere informatie”, en van de daarin vermelde website, lag daarmee niet voor de hand.
Het Hof heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat sprake was van een redelijkerwijs kenbare onjuistheid als bedoeld in artikel 16, lid 2, letter c, AWR.
Het eerste middel slaagt derhalve. Het tweede middel behoeft dan geen behandeling meer.
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De navorderingsaanslag dient te worden vernietigd.