Hoge Raad, 24-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:86, 13/03868
Hoge Raad, 24-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:86, 13/03868
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 januari 2014
- Datum publicatie
- 24 januari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:86
- Zaaknummer
- 13/03868
Inhoudsindicatie
art. 6:5, lid 1, letter d, Awb. Gronden van het bezwaar.
Uitspraak
24 januari 2014
nr. 13/03868
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2013, nr. AWB 12/2254, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.
1 Het geding in feitelijke instantie
Ten aanzien van belanghebbende is bij in één geschrift vervatte beschikkingen de waarde van de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 2] te [Z] (hierna: de onroerende zaken) voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld. Tevens zijn aan belanghebbende voor het jaar 2012 aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Bergeijk opgelegd.
Het door belanghebbende tegen de beschikkingen en de aanslagen gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar van de gemeente Bergeijk bij in één geschrift vervatte uitspraken niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep bij uitspraak van 5 februari 2013 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3 Beoordeling van de klachten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
In het door belanghebbende tegen de onderhavige beschikkingen en aanslagen ingediende bezwaarschrift, gedagtekend 2 april 2012, is vermeld:
”Op basis van de bij ons bekende administratieve gegevens heeft u de WOZ-waarde van [a-straat 1] te [Z] te hoog vastgesteld.
Deze WOZ-waarde is gebaseerd op de door de opdrachtgever aan mij verstrekte gegevens en een quick-scan van de WOZ-waarde door een taxateur. Om de WOZ-waarde nader te controleren verzoek ik u ons het taxatieverslag toe te zenden. (…)“.
Naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft de heffingsambtenaar bij brief van 6 april 2012 belanghebbende in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift “alsnog nader te motiveren”. Bij die brief heeft de heffingsambtenaar tevens de taxatieverslagen van de onroerende zaken aan belanghebbende toegezonden.
Bij brief van 29 mei 2012 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift “alsnog nader te motiveren”. Verder is in die brief vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien geen nadere motivering wordt verstrekt.
De heffingsambtenaar heeft op 3 juli 2012 het bezwaar wegens het ontbreken van een motivering niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank heeft in verzet geoordeeld dat hetgeen belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft vermeld niet voldoet aan de summiere eisen die worden gesteld aan het motiveren van het bezwaar.
De tegen dit oordeel gerichte klachten slagen. De uitspraak van de Rechtbank en de stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift nog niet bekend was met de hiervoor in 3.1.2 bedoelde taxatieverslagen van de onroerende zaken. De uitspraak van de Rechtbank of de stukken van het geding bevatten verder geen aanwijzingen dat belanghebbende ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift anderszins op de hoogte was van de onderbouwing van de door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgestelde waarden. In een geval als het onderhavige, waarin de desbetreffende beschikking niet meer bevat dan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde, kan onder die omstandigheden met betrekking tot de motivering van het tegen die beschikking gerichte bezwaar geen verdere eis worden gesteld dan dat uit het bezwaarschrift blijkt dat de indiener daarvan zich met de vastgestelde waarde niet kan verenigen (vgl. HR 8 maart 2002, nr. 34993, ECLI:NL:HR:2002:AD9881, BNB 2002/224).
Gelet op het hiervoor overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen.
4.Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het verzet.