Hoge Raad, 30-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:143, 13/03379
Hoge Raad, 30-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:143, 13/03379
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 januari 2015
- Datum publicatie
- 30 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:143
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:584, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2013:CA3091, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 13/03379
Inhoudsindicatie
BPM; art. 14a, leden 1 en 4, Wet BPM; art. 41a, lid 1, letter c, en art. 42a, 43b, lid 1, en 43c WvW; art. 8d Uitv.reg. BPM; de inspecteur is voor de berekening van een BPM-teruggaaf wegens overbrenging buiten Nederland niet gebonden aan een door de RDW in het kentekenregister en op het kentekenbewijs onjuist vermelde datum van eerste toelating van een auto tot de openbare weg.
Uitspraak
30 januari 2015
nr. 13/03379
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 30 mei 2013, nr. 11/00597, op het hoger beroep van [X] B.V. (thans: [B] B.V.) te [Z] (hierna: belanghebbende) en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Breda (nr. AWB 11/1660) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking inzake de belasting van personenauto's en motorrijwielen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 11 juni 2014 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende handelt in gebruikte personenauto’s. Tot 1 juli 2010 stond in Nederland in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WvW) aangehouden register van opgegeven kentekens op naam van belanghebbende een personenauto (hierna: de auto) geregistreerd. De registratie van de auto heeft zij per die datum doen beëindigen, omdat de auto buiten Nederland is gebracht en daarop in Frankrijk is geregistreerd.
De auto is als ongebruikte auto voor het eerst op 23 juni 2005 in Duitsland toegelaten tot de openbare weg en in verband daarmee in Duitsland geregistreerd in het aldaar aangehouden kentekenregister.
Begin juli 2009 heeft een particuliere persoon (hierna: de particulier) de auto naar Nederland overgebracht en ter zake van de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister op aangifte een bedrag van € 9984 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan. In de hiervoor bedoelde aangifte heeft de particulier als datum van eerste toelating van de auto tot de openbare weg de hiervoor vermelde datum 23 juni 2005 vermeld.
De Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW) heeft op het aan de particulier uitgereikte kentekenbewijs 9 juli 2009 vermeld als datum van eerste toelating van de auto tot de openbare weg en 17 juli 2009 als datum van eerste registratie van de auto in Nederland. Voorts is op hetzelfde kentekenbewijs als “bruto bpm” een bedrag vermeld van € 26.447. Dit bedrag was door de rijksbelastingdienst vastgesteld als bedrag aan bpm dat verschuldigd zou zijn als de auto op 23 juni 2005 nieuw en ongebruikt in Nederland zou zijn geregistreerd.
De particulier heeft de auto bij een inruiltransactie aan belanghebbende geleverd waarna het kenteken van de auto op naam van belanghebbende is gesteld.
In verband met de hiervoor in 2.1.1 bedoelde overbrenging van de auto naar Frankrijk heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van een bedrag van € 17.367 aan bpm op de voet van artikel 14a, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet). Bij de berekening van het in haar verzoek om teruggaaf vermelde bedrag aan bpm is belanghebbende uitgegaan van de op het kentekenbewijs vermelde gegevens. Aldus heeft zij tot uitgangspunt genomen dat de auto op 9 juli 2009 voor het eerst is toegelaten tot de openbare weg en op 17 juli 2009 als nieuwe, ongebruikte auto in het Nederlandse kentekenregister is opgenomen. Met inachtneming hiervan heeft zij het op 17 juli 2009 voor de auto verschuldigde bruto bpm bedrag bepaald op € 25.124. Dit belastingbedrag heeft belanghebbende vervolgens verminderd met de som van (afschrijvings)percentages die overeenkomstig de in artikel 8d, lid 1, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling) opgenomen tabel van toepassing zijn. Bij het bepalen van de hoogte van die percentages is belanghebbende uitgegaan van 9 juli 2009 als datum van eerste toelating van de auto tot de openbare weg.
Bij beschikking als bedoeld in artikel 4a, lid 2, van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 heeft de Inspecteur het verzoek om teruggaaf slechts gedeeltelijk toegewezen. Hij heeft het terug te geven bedrag aan bpm berekend door het op het kentekenbewijs vermelde bruto bpm bedrag te verminderen met inachtneming van de som van (afschrijvings)percentages die overeenkomstig de in artikel 8d, lid 1, van de Uitvoeringsregeling opgenomen tabel van toepassing zijn, en uitgaande van 23 juni 2005 als datum van eerste toelating tot de openbare weg. Het aldus door de Inspecteur vastgestelde bedrag is € 8001.
Voor het Hof was in de eerste plaats in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur voor de berekening van het op de voet van artikel 14a van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8d, lid 1, van de Uitvoeringsregeling terug te geven bedrag aan bpm was gebonden aan het feit dat in het krachtens de WvW aangehouden kentekenregister is vermeld dat de auto voor het eerst op 9 juli 2009 is toegelaten tot de openbare weg.
Het Hof heeft de hiervoor in 2.2.1 omschreven vraag bevestigend beantwoord. Het Hof heeft daartoe - onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van de wet “Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het aanmerken van het kentekenregister als basisregistratie alsmede in verband met de herziening van de gegevensverstrekking uit het kentekenregister en enkele andere wijzigingen”, van 13 maart 2008, Stb. 2008, 99 - geoordeeld dat het krachtens de WvW aangehouden register van kentekens in Nederland sinds 1 juli 2008 als de enige officieel erkende basisregistratie voor de desbetreffende gegevens is aangemerkt en dat dit register in het gehele land verplicht wordt gebruikt door alle overheidsinstanties. De datum van eerste toelating van een motorrijtuig tot de openbare weg is een authentiek gegeven in de zin van artikel 41a, lid 1, letter c, en artikel 42a, van de WvW, waarvan een overheidsorgaan zoals de rijksbelastingdienst op grond van artikel 43b, lid 1, van de WvW bij de vervulling van zijn publieke taak gebruik moet maken. Dit verplichte gebruik doet zich niet voor indien aan de RDW – op voorgeschreven wijze (artikel 8 van het Kentekenreglement) – wordt teruggemeld dat het geregistreerde authentieke gegeven onjuist is. Aangezien de Inspecteur heeft nagelaten aan de RDW te melden dat de datum van eerste toelating van de auto (9 juli 2009) onjuist was, is de Inspecteur, aldus nog steeds het Hof, gebonden aan die datum als datum van eerste toelating.
Het Hof heeft vervolgens verworpen het op artikel 43b, lid 2, aanhef en letter d, van de WvW gebaseerde verweer van de Inspecteur dat in zijn geval een goede vervulling van de publieke taak meebrengt dat onverkorte toepassing van het in het eerste lid van dat artikel omschreven verplichte gebruik van het kentekenregister moet wijken. Het Hof heeft hiervoor redengevend geacht dat het ook tot de publieke taak van de rijksbelastingdienst behoort om onjuiste registraties van authentieke gegevens in het kentekenregister aan de RDW te melden zodat wanneer de rijksbelastingdienst nalaat aan de RDW melding te doen van dergelijke onjuistheden zoals in het onderhavige geval de melding dat de datum van eerste toelating van 9 juli 2009 onjuist was, de mogelijkheid wordt verspeeld een beroep te doen op artikel 43b, lid 2, aanhef en letter d, van de WvW.
Middel I richt zich tegen de hiervoor in 2.2.2 vermelde oordelen van het Hof met het betoog dat tussen partijen niet in geschil is het feit dat de auto voor het eerst op 23 juni 2005 in Duitsland is toegelaten tot de openbare weg en dat de Inspecteur op grond van artikel 14a, leden 1 en 4, van de Wet niet is gehouden tot het verlenen van een hogere teruggaaf aan bpm dan waarop belanghebbende met inachtneming van dat feit volgens de Wet recht heeft.
Artikel 14a, leden 1 en 4, van de Wet luidt voor zover hier van belang:
"1. Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s indien de tenaamstelling van het kenteken in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register wordt beëindigd omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht, en het motorrijtuig wordt geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het kenteken was gesteld direct voorafgaand aan de beëindiging van de tenaamstelling in het register.
(…)
4. De teruggaaf bedraagt het belastingbedrag, nadat dit is verminderd overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel. (…)”.
Artikel 8d, lid 1, van de Uitvoeringsregeling luidt voor zover hier van belang:
“De vermindering van het belastingbedrag, bedoeld in artikel 14a, vierde lid, van de wet, is de som van de percentages die ingevolge de navolgende tabel van toepassing zijn voor elke maand die geheel of gedeeltelijk is verstreken tussen het tijdstip waarop de belasting verschuldigd is geworden en het tijdstip waarop de omstandigheid, bedoeld in artikel 14a, eerste of tweede lid, van de wet, zich voordoet, toegepast op het belastingbedrag, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, van de wet, na toepassing van artikel 9a, artikel 9b en artikel 9c, tweede lid, van de wet. Indien bij aanvang van een maand een tijdsduur is verstreken sinds het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen van (….)”.
Artikel 43b van de WvW luidt voor zover hier van belang:
“1. Een overheidsorgaan dat bij de vervulling van zijn publieke taak een gegeven nodig heeft dat bij of krachtens deze wet als authentiek gegeven is aangewezen en in het kentekenregister is opgenomen, maakt gebruik van dat gegeven.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. het overheidsorgaan ten aanzien van het betreffende gegeven een melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 43c, eerste lid;
b. bij het betreffende gegeven een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 43c, derde lid;
c. bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;
d. een goede vervulling van de publieke taak van het overheidsorgaan door de onverkorte toepassing van het eerste lid wordt belet.
3 (…)”.
Artikel 43c, lid 1, van de WvW luidt:
“1. Een overheidsorgaan dat gerede twijfel heeft over de juistheid van een in het kentekenregister opgenomen authentiek gegeven, meldt die twijfel, onder opgave van redenen, aan de Dienst Wegverkeer.”
Bij de behandeling van middel I wordt het volgende vooropgesteld. Uitgaande van het hiervoor in 2.1.2 vermelde feit dat de auto voor het eerst op 23 juni 2005 in Duitsland is toegelaten tot de openbare weg, zou belanghebbende op de voet van artikel 14a, leden 1 en 4, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8d, lid 1, van de Uitvoeringsregeling geen recht hebben op teruggaaf van een hoger bedrag aan bpm dan het bedrag dat de Inspecteur bij de onderwerpelijke beschikking heeft vastgesteld.
Anders dan het Hof heeft geoordeeld verzet noch de tekst noch de wetgeschiedenis van artikel 43b, leden 1 en 2, van de WvW zich ertegen dat de inspecteur voor een goede vervulling van de hem in artikel 14a van de Wet opgedragen taak voorbijgaat aan een in het kentekenregister opgenomen onjuist authentiek gegeven, in het onderhavige geval de datum van eerste toelating van de auto tot de openbare weg. Uit de tekst en de wetsgeschiedenis van artikel 43b, leden 1 en 2, van de WvW blijkt dat een overheidsorgaan geen gebruik hoeft te maken van een in het kentekenregister opgenomen authentiek gegeven indien een goede vervulling van de publieke taak van het overheidsorgaan daardoor wordt belet. In de wetsgeschiedenis is als voorbeeld gegeven het door de Belastingdienst opleggen van aanslagen waarbij bewust niet gebruik is gemaakt van de in het kentekenregister opgenomen authentieke gegevens (zie in dat verband onderdeel 4.21 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). Dit geldt ook voor de toepassing van artikel 14a, lid 1, van de Wet. De inspecteur is dan niet gebonden aan een in het kentekenregister opgenomen onjuist authentiek gegeven. Anders dan het Hof heeft geoordeeld, doet daaraan niet af dat de inspecteur, wanneer hij in voorkomend geval daarop stuit, tevens onjuiste registraties in het kentekenregister van authentieke gegevens aan de RDW behoort te melden.
Middel I slaagt derhalve.
Belanghebbende heeft voor het Hof nog aangevoerd dat – anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld – door de vermelding van de datum 9 juli 2009 als datum van eerste toelating van de auto tot de openbare weg alsmede de vermelding van het bedrag aan bruto-bpm op het kentekenbewijs bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat zij recht heeft op teruggaaf van het in haar verzoek vermelde bedrag aan bpm. Dit betoog faalt. Aan de enkele vermelding op het kentekenbewijs van een datum van eerste toelating, al dan niet in samenhang met het daarop vermelde bedrag aan bruto bpm, kan niet het in rechte te honoreren vertrouwen worden ontleend dat de inspecteur zich gebonden moet achten om bij de berekening van de terug te geven bpm uit te gaan van deze datum. Dat is niet anders als – zoals belanghebbende voor de Rechtbank en voor het Hof voor het onderhavige geval aanvoerde – de inspecteur mogelijk bekend is met de (achteraf gebleken: foutieve) registratie van die datum in het door de RDW beheerde kentekenregister. De RDW heeft immers geen wettelijke taak met betrekking tot het vaststellen van een verschuldigd of terug te geven bedrag aan bpm (vgl. HR 5 januari 2000, nr. 34689, ECLI:NL:HR:2000:AA4064, BNB 2000/81).
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 en 2.4 is overwogen, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Middel II behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De Inspecteur heeft bij de onderwerpelijke beschikking het terug te geven bedrag aan bpm niet te laag vastgesteld.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.