Hoge Raad, 30-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:156, 14/01956
Hoge Raad, 30-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:156, 14/01956
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 januari 2015
- Datum publicatie
- 30 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:156
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2014:1051, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/01956
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Art. 8:73 Awb (oud). Matiging immateriële schadevergoeding in geval van gezamenlijk behandelde zaken van verscheidene belanghebbenden die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex?
Uitspraak
30 januari 2015
nr. 14/01956
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X2] te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 maart 2014, nrs. 12/00493 en 12/00494, betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2012, nr. 11/00556, ECLI:NL:HR:2012:BW9751, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
3 Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.