Hoge Raad, 12-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1565, 14/04066
Hoge Raad, 12-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1565, 14/04066
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 juni 2015
- Datum publicatie
- 12 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1565
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2014:2556
- Zaaknummer
- 14/04066
Inhoudsindicatie
Bank Zonder Naam. Art. 16, lid 4, AWR. Eis van voortvarend handelen. Beslissing Hof dat niet voortvarend is gehandeld moet worden vernietigd. Belanghebbende mag na verwijzing opening van zaken geven.
Uitspraak
12 juni 2015
Nr. 14/04066
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2014, nrs. 12/00799 tot en met 12/00804, 12/00809 en 12/00810, op de hoger beroepen van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 10/486 en 10/487, 11/6001 tot en met 11/6004, 11/6012 en 11/6013) betreffende de aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) over de jaren 1997 tot en met 2001 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de over de jaren 1998 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging of boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. In het incidentele beroep heeft hij schriftelijk zijn zienswijze naar voren gebracht.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek en in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
2 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
De bestreden navorderingsaanslagen en de daarbij genomen beschikkingen houden verband met het zogenoemde project Bank Zonder Naam.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslagen en de beschikkingen worden vernietigd omdat de Inspecteur niet de voortvarendheid in acht heeft genomen die ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2010, nr. 43050bis, ECLI:NL:HR:2010:BJ9092, BNB 2010/199, is vereist. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Daartegen richt zich het middel.
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015, nr. 14/02874, ECLI:NL:HR:2015:1105, V‑N 2015/23.4.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de beoordeling van de overige tussen partijen bestaande geschilpunten die nog niet behandeld zijn.
3 Beoordeling van het incidentele beroep in cassatie
Aangezien het principale beroep gegrond is, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, vervuld.
In het incidentele beroep in cassatie wordt niet opgekomen tegen een door het Hof gegeven oordeel. Dat beroep is daarom ongegrond.
De Hoge Raad vindt wel aanleiding om in te gaan op het in het incidentele beroep in cassatie gedane verzoek om na de verwijzing opening van zaken te mogen geven omtrent de hoogte van de verzwegen inkomsten. Volgens dat verzoek is opening van zaken gegeven in de procedure over de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen die niet met toepassing van de verlengde navorderingstermijn zijn opgelegd.
Blijkens de gedingstukken heeft het Hof de mondelinge behandeling van de onderhavige zaken beperkt tot het geschil rond de vereiste voortvarendheid. ’s Hofs oordeel op dat punt bracht mee dat het in hoger beroep aan de orde zijnde geschil rond de hoogte van de navorderingsaanslagen niet is behandeld. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat belanghebbende in het debat van partijen voor het Hof de gelegenheid onbenut heeft gelaten om zijn stellingen aangaande de hoogte van het na te vorderen bedrag aan te vullen. Het staat hem daarom vrij om in het geding na verwijzing overtuigend aan te tonen dat de bestreden navorderingsaanslagen naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Daartoe mogen ook gegevens van de verzwegen bankrekening(en) worden overgelegd.