Hoge Raad, 19-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1672, 14/04953
Hoge Raad, 19-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1672, 14/04953
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 juni 2015
- Datum publicatie
- 19 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1672
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2014:3609, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/04953
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 15 Wet OB. Faillissement van een ondernemer die slechts vrijgestelde prestaties verrichtte; de omzetbelasting die de faillissementscurator aan de failliet in rekening brengt voor zijn vereffeningswerkzaamheden, komt niet voor aftrek in aanmerking.
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 14/04953
19 juni 2015
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 augustus 2014, nr. 13/00564, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 13/1390) betreffende een beschikking inzake de omzetbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende, die een tandartsenpraktijk dreef, is bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 15 december 2009 in staat van faillissement verklaard. De door belanghebbende verrichte diensten waren vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, letter g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
In het kader van de vereffening van de boedel van belanghebbende heeft de curator voor zijn werkzaamheden aan belanghebbende kosten in rekening gebracht, vermeerderd met omzetbelasting. Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van deze omzetbelasting. De Inspecteur heeft dit verzoek bij de onderwerpelijke beschikking afgewezen.
Het Hof heeft geoordeeld dat de door de curator tegen vergoeding verrichte belaste handelingen niet kunnen worden aangemerkt als door belanghebbende verrichte handelingen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat, aangezien belanghebbende tot en met de beëindiging van haar faillissement enkel van omzetbelasting vrijgestelde handelingen heeft verricht uit hoofde van haar tandartsenpraktijk, zij geen recht heeft op aftrek van omzetbelasting.
Het middel richt zich tegen de hiervoor in 2.2 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel betoogt dat het Hof heeft aangenomen dat tijdens de afwikkeling van het faillissement door belanghebbende voor de heffing van omzetbelasting van belang zijnde handelingen zijn verricht. Het Hof heeft echter, aldus het middel, ten onrechte geoordeeld dat deze handelingen vrijgestelde prestaties zijn, aangezien tijdens de faillissementsperiode geen tandartsactiviteiten meer zijn verricht. Volgens het middel zijn door de curator belaste handelingen verricht die moeten worden toegerekend aan belanghebbende. Het Hof heeft, aldus nog steeds het middel, ten onrechte niet gemotiveerd waarom die handelingen onder de vrijstelling vallen.
Artikel 15, lid 1, van de Wet bepaalt - voor zover in dit geval van belang – dat de omzetbelasting die de ondernemer in aftrek brengt, is de belasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste doeleinden. Het is aan de ondernemer om in voorkomend geval aan te tonen dat hij recht heeft op de hiervoor bedoelde aftrek, in het bijzonder ook dat hij de aan hem geleverde goederen of verleende diensten gebruikt of heeft gebruikt voor door hem verrichte belaste handelingen.
Anders dan het middel betoogt zijn door een curator verrichte vereffeningswerkzaamheden als hiervoor in 2.1.2 bedoeld, niet aan te merken als handelingen die aan de in staat van faillissement verkerende ondernemer zijn toe te rekenen in die zin dat die handelingen geacht moeten worden door deze laatste te zijn verricht. Het blijven handelingen van de curator zelf, die hij verricht in zijn hoedanigheid van ondernemer jegens de in staat van faillissement verkerende ondernemer. De curator is daarover omzetbelasting verschuldigd, die alleen dan door de in staat van faillissement verkerende ondernemer in aftrek kan worden gebracht indien en voor zover de kosten van de vereffening verband houden met door die failliete ondernemer voorafgaande aan het faillissement verrichte belaste handelingen dan wel belaste handelingen die deze ondernemer (althans de curator namens hem) nadien jegens derden heeft verricht.
Voor zover het middel betoogt dat het Hof in overweging 5.3 van zijn uitspraak kennelijk ervan is uitgegaan dat door of namens belanghebbende tijdens het faillissement geen vrijgestelde handelingen van tandarts maar wel andere, belaste handelingen zijn verricht, berust het middel op een onjuiste lezing van ’s Hofs uitspraak. Met de bestreden overweging heeft het Hof bedoeld dat belanghebbende vóór noch na de datum waarop belanghebbende failliet is verklaard handelingen heeft verricht die recht op aftrek van omzetbelasting meebrengen. Daarin ligt niet besloten het oordeel dat belanghebbende na de zojuist vermelde datum andere handelingen heeft verricht die van belang zijn voor de heffing van omzetbelasting.
Belanghebbende heeft voor het Hof niet aangevoerd dat de door de curator uitgevoerde werkzaamheden zijn verricht met het oog op belaste prestaties van belanghebbende zelf. Op grond daarvan is het Hof terecht tot de conclusie gekomen dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij belaste handelingen heeft verricht waarvoor zij de diensten van de curator heeft gebruikt in de zin van artikel 15, lid 1, van de Wet, en heeft het Hof terecht geoordeeld dat de omzetbelasting die de curator in rekening heeft gebracht, niet voor aftrek in aanmerking komt.
Op grond van hetgeen hiervoor in 2.3.2 tot en met 2.3.4 is overwogen, faalt het middel.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.