Hoge Raad, 26-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1736, 13/04067
Hoge Raad, 26-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1736, 13/04067
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 juni 2015
- Datum publicatie
- 26 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1736
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2013:5305, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1844, Contrair
- Zaaknummer
- 13/04067
Inhoudsindicatie
Loonbelasting. Procesrecht. Art. 27e, letter b (oud), en 52, lid 1, AWR. Geen omkering en verzwaring bewijslast op grond van gebreken die niet relevant zijn voor de in geschil zijnde belastingsoort.
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 13/04067
26 juni 2015
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2013, nr. 12/00549, op het hoger beroep van de Inspecteur alsmede het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem van 2 augustus 2012 (nr. AWB 10/1882) betreffende aan belanghebbende over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007 opgelegde naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift alsmede een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 23 september 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beide beroepen.
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteerde in de onderhavige jaren (2003 tot en met 2007) een restaurant. In het restaurant werd ten behoeve van het opnemen en het afrekenen van bestellingen gebruik gemaakt van een geautomatiseerd systeem (hierna: het systeem). Het systeem had een maximale opslagcapaciteit van circa tweeduizend bestellingen.
In 2007 heeft de Arbeidsinspectie drie controles uitgevoerd in het restaurant, te weten op 8 maart en op 6 en 17 november (hierna: de arbeidscontroles). Bij de eerste controle is geconstateerd dat in de keuken van het restaurant twee personen werkzaam waren die niet waren opgenomen in de (loon)administratie. Bij de tweede en derde controle is hetzelfde geconstateerd met betrekking tot telkens één persoon.
De Inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarin tevens de bevindingen van de Arbeidsinspectie tijdens de arbeidscontroles zijn betrokken. In het boekenonderzoek is onder meer geconstateerd dat de in het systeem ingevoerde detailgegevens van de bestellingen (hierna: de detailgegevens) op enig moment uit het systeem zijn verwijderd, waarna alleen nog de totaalbedragen per bestelling, de datum van de bestelling, het tijdstip van verkoop en de betaalwijze waren te raadplegen. De detailgegevens zijn ook niet op andere wijze bewaard gebleven. Op grond van de bevindingen van de Arbeidsinspectie heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende werknemers in dienst heeft gehad die niet in de (loon)administratie zijn opgenomen en op die grond de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende in maart en november 2007 personen in dienst heeft gehad die niet waren opgenomen in de loonadministratie. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat deze gebreken in de loonadministratie toepassing van de in artikel 27e AWR voorziene sanctie van de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast voor het jaar 2007 rechtvaardigen. Het Hof heeft het door de Inspecteur gedane beroep op omkering en verzwaring van de bewijslast voor de eerdere jaren verworpen, omdat naar zijn oordeel de hiervoor bedoelde gebreken in de loonadministratie niet kunnen worden geëxtrapoleerd naar die eerdere jaren en er ook overigens geen aanleiding bestaat voor toepassing van de omkering en de verzwaring van de bewijslast voor die jaren. Aan dit laatste oordeel heeft het Hof mede ten grondslag gelegd het oordeel dat het niet bewaren van de detailgegevens geen schending oplevert van de in artikel 52, lid 1, AWR omschreven verplichtingen.
3 Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
De middelen 1 en 2, die zich richten tegen het hiervoor in 2.2 als eerste vermelde oordeel, kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Middel 3 betoogt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de boete niet in geschil is en ten onrechte onbehandeld heeft gelaten belanghebbendes stelling dat geen sprake is van opzet.
Het Hof heeft geoordeeld dat niet in geschil is dat de vergrijpboete betreffende het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 € 13.630 bedraagt en vervolgens beoordeeld in hoeverre er reden is voor matiging van die boete.
Indien het Hof hiermee tot uitdrukking heeft willen brengen dat niet in geschil is dat de boete terecht is opgelegd (en alleen de hoogte daarvan in geschil is), is dat oordeel onbegrijpelijk, aangezien belanghebbende voor het Hof zijn voor de Rechtbank ingenomen standpunten en stellingen heeft herhaald, waaronder de stelling dat geen sprake is van opzet als voorwaarde voor beboeting.
Indien het Hof ervan is uitgegaan dat ook de grond voor de boeteoplegging in geschil is, is zijn oordeel over de boete ontoereikend gemotiveerd, omdat uit ‘s Hofs uitspraak niet blijkt van behandeling van belanghebbendes voormelde stelling. Het middel slaagt derhalve.