Home

Hoge Raad, 10-07-2015, ECLI:NL:HR:2015:1777, 14/03956

Hoge Raad, 10-07-2015, ECLI:NL:HR:2015:1777, 14/03956

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 juli 2015
Datum publicatie
10 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:1777
Formele relaties
Zaaknummer
14/03956

Inhoudsindicatie

Dividendbelasting. Art. 10, lid 2, Wet DB 1965 (tekst tot 1 januari 2008), art. 11a Wet DB 1965 (tekst vanaf 1 januari 2008). Art. 56 EG (thans: art. 63 VWEU). Luxemburgs beleggingsfonds is niet gelijk te stellen met een fiscale beleggingsinstelling. Geen teruggaaf dividendbelasting.

Uitspraak

10 juli 2015

nr. 14/03956

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] SICAV te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 juni 2014, nr. 13/00578, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 12/261) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen inzake dividendbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 19 maart 2015 geconcludeerd tot het gegrond verklaren van beide beroepen in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1.1.

Belanghebbende is een in Luxemburg gevestigd beleggingsfonds met rechtspersoonlijkheid. In Luxemburg is belanghebbende vrijgesteld van een belasting naar de winst. Op belanghebbende is niet een wettelijke regeling van toepassing vergelijkbaar met artikel 28, lid 2, letter b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb).

2.1.2.

De activiteiten van belanghebbende bestaan in het beleggen van vermogen in aandelen. Belanghebbende heeft onder meer belegd in aandelen in vennootschappen die in Nederland zijn gevestigd. In de tweede helft van 2007 en in 2008 heeft belanghebbende portfoliodividenden ontvangen uit Nederland. Op die dividenden is 15 percent Nederlandse dividendbelasting ingehouden. In Luxemburg heeft belanghebbende deze dividendbelasting niet kunnen verrekenen omdat zij aldaar is vrijgesteld van belastingheffing naar de winst.

2.1.3.

Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van in 2007 en 2008 ingehouden dividendbelasting. De Inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen.

2.2.

Voor het Hof was onder meer in geschil of het niet verlenen van teruggaaf van de ten laste van belanghebbende ingehouden dividendbelasting in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer van artikel 56 EG (thans artikel 63 VWEU). Belanghebbende heeft daartoe gesteld dat zij wordt gediscrimineerd ten opzichte van een fiscale beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 Wet Vpb (hierna: fbi). Het Hof heeft de stelling van belanghebbende verworpen.

3. Beoordeling van de in het principale beroep en het incidentele beroep voorgestelde middelen

3.1.

Voor de beantwoording van de vraag of artikel 56 EG ertoe noopt belanghebbende teruggaaf van dividendbelasting te verlenen, moet worden beoordeeld of belanghebbende objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi, die kan verzoeken om teruggaaf van ingehouden dividendbelasting (artikel 10, lid 2, van de Wet op de dividendbelasting; tekst voor het jaar 2007), dan wel de ten laste van haar ingehouden dividendbelasting in mindering kan brengen op de door haar af te dragen dividendbelasting (artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting; tekst voor het jaar 2008).

3.2.

Het regime van de fbi is erop gericht de belastingdruk op beleggingsopbrengsten via een dergelijke beleggingsinstelling zo veel mogelijk gelijk te doen zijn aan de belastingdruk bij rechtstreeks beleggen door particulieren. Buitenlandse particuliere dividendgenieters hebben bij rechtstreekse belegging in Nederlandse fondsen in Nederland in beginsel geen recht op teruggaaf of verrekening van dividendbelasting. De dividendbelasting vormt voor hen in Nederland een eindheffing. Indien buitenlandse particuliere aandeelhouders in Nederlandse aandelen beleggen via een fbi is voor hen de door de fbi ingehouden dividendbelasting de eindheffing. Door deze dividendbelasting wordt bewerkstelligd dat ook voor de buitenlandse particuliere aandeelhouders de belastingdruk zo veel mogelijk gelijk is aan die bij rechtstreekse belegging in Nederlandse aandelen. Een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds zoals belanghebbende is in beginsel ter zake van de door haar uitgekeerde dividenden niet inhoudingsplichtig voor de Nederlandse dividendbelasting. Daardoor zou bij restitutie van de ten laste van een dergelijk fonds ingehouden dividendbelasting voor de buitenlandse particuliere aandeelhouders de uiteindelijke belastingdruk lager zijn dan die bij rechtstreekse belegging in Nederlandse aandelen. Derhalve is, gelet op de doelstelling van het fbi-regime, de heffing van dividendbelasting over de door de fbi doorgestoten dividenden een wezenlijk onderdeel van dat regime.

Niet in geschil is dat de door belanghebbende aan haar participanten ter beschikking gestelde winsten niet aan dividendbelasting zijn onderworpen, noch dat Nederland heffingsrecht over de inkomsten van de in het buitenland wonende aandeelhouders van belanghebbende heeft. Hierdoor kan belanghebbende objectief niet worden gelijkgesteld met een in Nederland gevestigde fbi waarvan de uitgekeerde winsten wel onderworpen zijn aan dividendbelasting. Hierop stuit het in het principale beroep voorgestelde middel af. Het incidentele beroep in cassatie behoeft voor het overige geen behandeling.

4 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5 Beslissing