Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1938, 13-00578
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1938, 13-00578
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 juni 2014
- Datum publicatie
- 7 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:1938
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1777, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13-00578
Inhoudsindicatie
Luxemburgs beleggingsfonds (SICAV) heeft geen recht op teruggaaf van dividendbelasting ter zake van ontvangen portfoliodividenden. Geen schending van het recht op vrij kapitaalverkeer.
Het fonds is niet vergelijkbaar met een vrijgesteld lichaam als bedoeld in artikel 10, eerste lid, Wet DB 1965 (zie HR 15 november 2013, nr. 12/01866, ECLI:NL:HR:2013:1128, BNB 2014/20). Het fonds is evenmin vergelijkbaar met een fiscale beleggingsinstelling. Het fonds heeft zowel “distribution shares” als “accumulation shares”. Op de laatste soort aandelen wordt geen dividend uitgekeerd. Het fonds voldoet niet aan de doorstootverplichting welke geldt voor fiscale beleggingsinstellingen en een wezenlijke voorwaarde is voor toepassing van de faciliteit van de fiscale beleggingsinstelling.
Het fonds kan worden vergeleken met een vennootschap die aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel een vennootschap die met ingang van 1 juli 2008 de vbi-status heeft. Aangezien dergelijke vennootschappen geen recht hebben op teruggaaf van dividendbelasting, kan belanghebbende dat recht evenmin claimen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00578
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
gevestigd te [woonplaats] (Luxemburg),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 maart 2013, nummer AWB 12/261, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Heerlen,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft met dagtekening 8 december 2009 een verzoek ingediend bij de Inspecteur tot teruggaaf van de ten laste van haar ingehouden dividendbelasting over het boekjaar 2007/2008, als bedoeld in artikel 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb).
Belanghebbende heeft met dagtekening 8 december 2009 eveneens een verzoek ingediend bij de Inspecteur tot teruggaaf van de ten laste van haar ingehouden dividendbelasting over het kalenderjaar 2008, als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB).
Bij in één geschrift vervatte beschikkingen van 10 augustus 2011 heeft de Inspecteur de verzoeken afgewezen. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 7 maart 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mevrouw [B] en mevrouw [C], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D], [E], [F] en [G].
De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Na afloop van de zitting heeft belanghebbende bij brief van 18 april 2014 een nader stuk met twee bijlagen ingediend.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is een in [woonplaats] gevestigd beleggingsfonds met rechtspersoonlijkheid. Belanghebbende is een zogenoemde SICAV (Société d’Investissements à Capital Variable).
Belanghebbende is een zogenoemd paraplufonds, waarvan diverse subfondsen deel uitmaken. De aandelen van belanghebbende bestaan uit diverse soorten. Elk soort aandelen is gekoppeld aan een subfonds. Per subfonds kan het aandelenkapitaal bestaan uit ‘accumulation shares’ en ‘distribution shares’. Ter zake van alle subfondsen zijn ‘accumulation shares’ uitgegeven en ten aanzien van de meeste subfondsen ook ‘distribution shares’. Op de ‘accumulation shares’ wordt in beginsel geen dividend uitgekeerd. Op de ‘distribution shares’ wordt wel dividend uitgekeerd. Dit gebeurt per maand, per kwartaal of per jaar, afhankelijk van het soort ‘distribution shares’. In de jaren 2007 respectievelijk 2008 bestond het aandelenkapitaal van belanghebbende voor 22,77% respectievelijk 23,69% uit ‘distribution shares’.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het beleggen van vermogen in aandelen van, onder andere, vennootschappen die in Nederland zijn gevestigd.
In [woonplaats] is belanghebbende vrijgesteld van een belasting naar de winst. Belanghebbende heeft geen uitdelingsverplichting vergelijkbaar met die als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren portfoliodividenden ontvangen vanuit Nederland. Daarop is 15% Nederlandse dividendbelasting ingehouden die belanghebbende in [woonplaats] niet heeft kunnen verrekenen omdat zij aldaar is vrijgesteld van een belasting naar de winst.
Belanghebbende heeft over de tweede helft van 2007 om teruggaaf van € 88.846 aan dividendbelasting verzocht. Over het kalenderjaar 2008 heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van € 670.857 aan dividendbelasting.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is het niet verlenen van teruggaaf van de ten laste van belanghebbende over het boekjaar 2007/2008 en het kalenderjaar 2008 ingehouden dividendbelasting in strijd met het vrije kapitaalverkeer zoals omschreven in artikel 63 VWEU (voorheen artikel 56 EG)?
Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat zij wordt gediscrimineerd ten opzichte van vennootschappen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet DB dan wel ten opzichte van vennootschappen als bedoeld in artikel 28 van de Wet Vpb.
II. Zo bovenstaande vraag bevestigend moet worden beantwoord: heeft belanghebbende recht op vergoeding van de door haar gestelde gederfde rente?
Belanghebbende is van mening dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en teruggaaf van dividendbelasting tot een bedrag van in totaal € 759.703 en vergoeding van gederfde rente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.